View Colofon
- "Um Anjo" translated to PT by Simion Doru Cristea,
- "Un ángel" translated to ES by Corina Oproae,
- "Un angelo" translated to IT by Maria Alampi,
Een engel
‘Ssst, daar komt ze aan.’
Zonder zich te verroeren hurken de mannen in de doorloop tussen de flatgebouwen en houden hun adem in. Voor hen komt een vrouw met een groene regenjas voorbij. Ze heeft een tas, schoenen en handschoenen van slangenleer. Haar hakken produceren een scherp geluid en in haar op gestoken haar zijn een paar strengen losgeraakt. In het voetgangersgebied wemelt het van de winkelende mensen, bij wie de vrouw met haar buiten sporige luxe uit de toon valt. Niettemin fluit niemand haar na, sommigen doen zelfs een stap opzij wanneer ze haar zien aankomen.
‘Kom op, nu,’ fluistert de oudere man tegen de ander, en de twee sluipen achter haar aan.
Ze volgen haar op tamelijk grote afstand. Met hun gescheurde spij kerbroeken en windjacks gaan ze op in de menigte.
‘Wat vind je ervan?’
‘Ik zou niet weten wat ik moet zeggen... Waar denk je dat ze heen gaat?’
‘Geen flauw idee. Maar we redden het wel.’
De vrouw is bij een kraampje blijven staan om gedroogde vijgen te kopen. Op enkele tientallen meters achter haar blijven de mannen ook staan en ze kopen ieder een bekertje koffie. De oudste van de twee is een jaar of 35, de ander lijkt zo’n vijf jaar of zelfs nog meer jonger. Ze hebben allebei donker haar en bruine ogen, vers van de kapper.
‘Draai je om,’ mompelt de jongste tussen zijn tanden, waarop ze al lebei de vrouw hun rug toe keren.
‘Zag ze je?!’
‘Weet ik niet, maar ze keek deze kant op en daarvan raakte ik in paniek!’
‘Gedraag je normaal, ze weet niet wie we zijn. Ze moet alleen niet in de gaten krijgen dat we haar volgen.’
‘Ja, maar...’
‘We wachten nog drie seconden, dan lopen we verder.’
De vrouw loopt verder met in haar hand de papieren zak met fruit en de lucht begint te betrekken. Algauw vallen de eerste druppels. Naast de vrouw is uit het niets een man in een pak opgedoken die haar een grote, zwarte paraplu boven het hoofd houdt.
‘Tja.’
‘Wat doen we, gaan we ermee door?’
‘We hebben nog niets gedaan.’
‘Wat wil je dan, dat we dag en nacht achter haar aanlopen?’ ‘Tja.’
Het begint met dikke druppels te regenen en de mannen trekken hun capuchons over hun hoofd.
‘Goed man, kom, we gaan terug.’
De mannen maken rechtsomkeert en via allerlei kleine straatjes komen ze bij een eetgelegenheid waar ze aan de bar gaan zitten. ‘Twee met alles erop en eraan, extra ei en twee grote pils!’
De baas knikt zwijgend en verdwijnt achter het gordijn. Uit een oude cassettespeler klinken de Beatles en aan de drie tafeltjes zitten natge regende mannen van middelbare leeftijd zwijgend hun soep naar binnen te lepelen. De dochter van de baas, een gemelijke puber met een smerig schort voor, zet twee pullen bier met te veel schuim bij ze op tafel neer. ‘Tja.’
De jongere man zucht. Hij had gedacht dat het eenvoudiger zou zijn. De baas brengt hen twee grote, dampende kommen, ieder met drie halve, gekookte en gemarineerde eieren.
‘M’neer Takashi, weet u wie Milena Blok is?’
De baas kijkt hem lang aan en knikt misnoegd: ‘Ze hebben drie keer op het punt gestaan de tent te sluiten,’ hij maakt een gebaar naar de kroeg, ‘maar Milena heeft voor mij betaald.’
‘Is het echt zo dat ze allemaal betalen?’ vraagt de oudere man. De baas haalt zijn schouders op.
‘Wie dokt heeft geen problemen. Als er problemen zijn, lost Milena ze op.’
De jongere man drinkt de helft van zijn bier uit en vraagt dan: ‘Klopt het dat ze haar man heeft vermoord?’
‘Als er problemen zijn, lost Milena ze op,’ grijnst de baas, en hij loopt terug naar achter zodat de twee stompzinnig in hun soep starend achterblijven, waarin de knoedels zich volzuigen. Zonder het hen te vragen zet het meisje een nieuw rondje pils neer.
Buiten giet het van de regen en de winkels hebben hun neonlichten al ontstoken. Op hun natte sportschoenen rennen de twee vloekend naar huis.
‘Moet je zo nodig nu roken?’
De jongeman blaast de rook van de gesmokkelde sigaret door het open raam naar buiten. De kleine, met oude tatami bedekte kamer baadt in het roze licht van de hotelreclame aan de overkant van de straat en de houten vensterbank is nat. Overal staan lege bierblikjes en verpakkingen, de enige meubelstukken zijn een kastje, een tafel met twee stoelen en, in een hoek, opgerolde matrassen.
‘Wanneer wil je dan dat ik rook?’
‘Tja.’
Frisse, kille lucht vult het vertrek en de oudere man gaat op een krukje voor zich uit zitten staren.
‘Zullen we hem nog een keertje bellen?’
‘Zomaar, zonder iets concreets? Je weet toch hoe dat vorige keer is gegaan... Dat hij niet van opgeven weet en dat we hem met rust moeten laten. Hij heeft nog altijd niet in de gaten met wie hij te maken heeft.’
‘Ik heb gehoord dat ze hem gisteren weer het speelhol uit hebben gezet.’
‘Ze laat niets van hem heel!’ brult de oudere man, terwijl hij met zijn vuist op de tafel slaat.
‘Nou, wat wil je dan dat we doen? Je ziet toch wel dat hij niet eens naar zijn eigen familie luistert, naar niemand?’
Buiten onweert het.
‘Wij laten hem opsluiten,’ bezweert de oudere man.
‘Je wil dat we onze eigen vader laten opsluiten,’ herhaalt de jongste broer.
‘Niet voor lang. Totdat het is overgewaaid. Daarna komt hij wel weer tot zijn zinnen.’
De jongere broer fronst zijn voorhoofd.
‘Hij houdt het geen dag vol zonder drank.’
‘Kom nou. Hij redt zich daar wel. We jatten een portemonnee van een schlemiel, stoppen die bij hem in zijn broekzak, een-twee-drie aangifte, een korte vakantie, probleem opgelost.’
‘En denk je dat Milena dit probleem ook niet oplost?!’
De boers roken hun sigaretten verder zwijgend op terwijl ze naar de schaduwen van een stel kijken dat in het hotel aan de overkant een num mertje aan het maken is.
‘Kom, aan de slag.’
‘Oké.’
Bij zonsopkomst zitten ze bezweet voor de deur van het depot cola te drin ken. Oranje zonnestralen dringen door de nog bewolkte lucht heen. De roestige bus stopt voor hen en de chauffeur toetert langdurig. De mensen komen het depot uitlopen en verdringen zich om in te stappen. De broers kijken elkaar aan, stappen schoorvoetend ook in en grijpen een stang vast. Er zijn geen vrije zitplaatsen. De oudere broer grijpt de stang vast en fronst zijn voorhoofd. De jongere broer sukkelt in slaap.
Eenmaal thuis spreiden ze de matrassen op de grond uit en laten zich erop vallen. Het raam zonder jaloezieën vult de kamer met licht, maar binnen enkele minuten liggen ze al te snurken. In het hotel aan de overkant ontbijt het stel op de kamer.
‘Ja! Je spreekt met Ron!’
De jongste broer schrikt zich een ongeluk, plotseling gewekt door de luide beltoon van de mobiele telefoon.
‘Wat? Hoezo?’
Met grote staarogen mompelt hij iets onverstaanbaars. Hij gooit de telefoon op de grond en schudt zijn oudere broer, die nog slaapt, door elkaar. Hij fluistert hem iets toe, waarop ook deze geschrokken uit bed springt. De twee trekken alles uit de kast en maken ruzie over de enige niet gescheurde spijkerbroek. Ron is sneller en is hem al aan het aantrekken, terwijl zijn broer zich in een overhemd wurmt. Beiden beginnen te schreeuwen terwijl ze aan elkaars kleren trekken.
Met wallen onder hun ogen en nog klamme en rood aangelopen ge zichten kunnen de mannen worden gezien terwijl ze zich onderdanig on derhouden met een oude, lamme bedelaar, die in de hoofdstraat tegen een muur geleund staat. De bedelaar steekt hen mopperend een paar grote bankbiljetten toe, die hij uit zijn binnenzak heeft gehaald. De mannen haasten zich een winkel in en wanneer ze naar buiten komen, dragen ze goedkope katoenen broeken, imitatieleren riemen, witte overhemden en stropdassen – Ron een blauwe met stippels en zijn broer eentje met gele strepen. Uit een winkel met tweedehands schoeisel komen ze naar buiten met twee paar afgetrapte schoenen die ze gezeten op een stoepje poetsen met een hele tube schoencrème.
‘Dus het is niet anders.’
‘Tja.’
‘We hebben te lang getreuzeld.’
De broers staan te roken naast het ruiterstandbeeld op het centrale plein.
‘Het was zijn lotsbestemming. Als het lot jou op de korrel neemt, is er geen ontkomen aan.’
Ron krijgt er tranen van in zijn ogen.
‘Waarom heeft het verdomme zo moeten zijn... Hij had zich toch wel een beetje gedeisd kunnen houden... En dan nog zo snel!’ De oudste broer geeft hem een tik op zijn arm.
‘Daar komt ze.’
Milena komt hun kant uit, met schoenen, tas en handschoenen van slangenleer, andere dan de voorgaande dag. Naast haar loopt een rijzige man van een jaar of zestig. De man draagt een zijden dubbelknoops pak en een overjas van grijze wol, een streepjeshoed en een vrolijke glimlach. Zijn grijzende haar wordt bijeengehouden in een korte paardenstaart, en hij stapt energiek voort terwijl zij op zijn arm leunt.
‘Ik heb je toch verteld dat ik de mooiste kinderen op de wereld heb – nou dan, daar heb je ze!’
De broers staan met hun mond vol tanden. Milena neemt hen met een welwillende blik op.
‘De oudste – Cristof, en de jongste – Ron,’ zegt de man met een gebaar naar de twee.
Milena geeft ieder van hen een hand, waarbij de aanraking met de slangenhuid hun de rillingen over hun ruggengraad bezorgt. ‘Ik ben blij kennis met jullie te maken,’ zegt ze terwijl ze hen recht aankijkt, en de broers weten dat ze hen de vorige dag heeft gezien. ‘Milena neemt ons mee naar het steakhouse om de bruiloft te vieren, want zondag na de dienst reizen we af naar de Cariben.’ Als twee tot de strop veroordeelden volgen de broers met dribbel passen hun opgewekte vader en zijn slangenverloofde, alsof ze ervandoor zouden willen gaan maar nergens heen kunnen. De mensen gaan voor hen uit de weg.
‘Ze houdt het geen twee weken bij hem uit,’ murmelt Ron. Cristof kijkt hem zonder een woord te zeggen aan.
‘Denk je dat ze hem in de Cariben aan de haaien voert?’
‘Tja.’
De biefstukken zijn verrukkelijk en er is volop champagne. Het ge zicht van hun vader is al rood aangelopen en de broers wisselen bezorgde blikken uit. Milena geeft er geen blijk van dat de champagne enige uitwer king op haar heeft. De broers nippen er voorzichtig van en later haar geen moment uit het oog.
‘Nou, pa...’ begint Ron, ‘vertel eens hoe jullie elkaar hebben ont moet?’
Hun vader barst in schaterlachen uit.
‘Een geweldig verhaal! Ik liep op straat te neuriën en toen ben ik op de bonnefooi bij de roulette binnengestapt en heb al mijn geld vergokt! Ha-ha! Milena vond me daar en heeft voor mij betaald, en daarna heeft ze me meegenomen naar huis. Een engel! Ze heeft overal voor mij betaald! Ik zei tegen mezelf: “Jean, nergens op de wereld vind je nog zo’n vrouw”, en toen ben ik gelijk een ring voor haar gaan kopen om haar ten huwelijk te vragen!’
De broers staan paf, maar ze kunnen er niets van zeggen zolang zij daar zit. Ze lijkt te glimlachen, maar als ze nou eens eigenlijk hartstikke kwaad is?
‘Buitengewoon aardig van u,’ zegt de oudste broer, die moeizaam zit te kauwen.
‘Het stelt niets voor,’ zegt Milena, en uit de toon van haar stem maakt Cristof duidelijk op dat hij zich er niet mee moet bemoeien. Ron slaat zijn glas champagne achterover.
‘Er zal iemand jullie nette kleren komen brengen voor de bruiloft van zaterdag. Ik heb ze zelf uitgekozen! Het gaat allemaal fantastisch worden! Toentertijd met jullie moeder had ik geen geld voor een bruiloft, maar het is nooit te laat in het leven!’ zegt de vader terwijl hij zijn arm om de schouder van Milena legt. ‘Met mijn engel ga ik eindelijk gelukkig worden! En ik zal haar de gelukkigste vrouw op de wereld maken!’ ‘O, Ilya...’ Milena lijkt helemaal sentimenteel te worden. Misschien komt het door de woorden van de vader, misschien ligt het aan de twee fles sen champagne die ze in haar eentje soldaat heeft gemaakt. Misschien vlijt ze hem, of misschien is ze vergeten hoe hij heet.
Cristof geeft Ron een schop onder tafel.
‘Daar ga je, pa, op jullie gezondheid!’ zegt Ron, en hij heft zijn glas. Ze klinken allemaal met hem en legen hun glazen. Niemand wil de chocoladetaart nog die de bediening net heeft gebracht, behalve Jean, die de versieringen oppeuzelt.
Bij hen voor de deur staat een vrouw van een jaar of dertig die de twee kleerhangers met hun rokkostuums in één hand houdt en een papieren zak in de andere. De vrouw heeft kort haar, gespierde armen vol met tatoeages, ze draagt een leren broek en kijkt lelijk.
‘Zijn jullie Ron en Cristof?’
Ron knikt slaapdronken. Het is zaterdagochtend en de twee broers hebben de voorgaande nacht hun narigheid verdronken.
‘Dan zijn deze voor jullie,’ zegt ze en geeft hem de pakketten, daarna loopt ze de kamer in.
Ron wekt Cristof en samen kijken ze angstig naar de vrouw die hun privacy heeft geschonden. De vrouw gaat op een krukje zitten en steekt een sigaret op. Het lijkt of ze iets wil gaan zeggen, maar daar ziet ze op het laat ste moment van af.
‘Wil je koffie?’ vraagt Cristof attent. De vrouw knikt van ja. Ron gaat snel naar buiten en komt terug met een vol koffiekannetje. Achter hem klinkt geschreeuw in een Aziatische taal. Ron vult twee afgeschilferde mokken.
‘Ik ben Mașa. Jullie ouweheer gaat met mijn moeder trouwen.’ De broers kijken elkaar bezorgd aan.
‘Wij hebben hem gezegd dat hij dat idee moest opgeven, want dat wordt niks!’
‘Wij zijn er van begin af op tegen geweest, hoor!’
‘Ik zweer op alles wat je wilt dat hij geen zwendelaar is, het gaat hem niet om het geld, hij is gewoon niet goed bij zijn hoofd!’
Mașa kijkt hen verbijsterd aan. Knikkend drukt ze haar sigaret uit. ‘Wat ik jullie… wilde… vragen,’ zegt ze met een blik op de grond, ‘is ervoor te zorgen dat hij hem niet smeert. Allemaal gaan ze er snel vandoor. We waren met z’n allen stomverbaasd dat er toch nog iemand zo gek was om haar ten huwelijk te vragen. Zij is ook niet meer van de jongsten.’
De broers staren lange tijd voor zich uit, dan verschijnen brede glim lachen op hun gezicht.
‘Als het zo zit, hoef je je nergens zorgen over te maken, zusje! Die vent ben je echt niet zomaar kwijt!’
‘Als je hem via de deur het huis uitzet, komt hij door het raam weer naar binnen!’ zegt Ron lachend.
‘Met vrouwen is-ie als een bloedzuiger! Je geeft hem een beetje aan dacht en dan raak je niet meer van hem af!’
Bij Mașa staan de tranen in haar ogen.
‘Ik dacht dat ik dat niet meer zou meemaken! Dat ik haar eindelijk gelukkig zie! Sinds ze mijn vader van het balkon heeft geduwd, is niks meer hetzelfde!’
Bij de broers bevriest hun glimlach op het gezicht.
‘Van het balkon geduwd?’
Mașa kijkt met gefronst voorhoofd naar hen. ‘Dat... was een onge luk.’ Ze zet de mok neer en staat op. ‘We zien elkaar morgen om negen uur,’ zeg ze, en weg is ze.
De mannen drinken koffie uit dezelfde mok en roken zonder een woord te zeggen. In het hotel aan de overkant zijn de gordijnen dicht en er valt geen enkele beweging waar te nemen.
‘Zouden we na de bruiloft deze kostuums mogen houden?’ ‘Tja.’