Proloog
In 1945 werd Frances Donnell, schrijfster en bekend vogelkweekster, geboren in de Verenigde Staten. In 1983 veinsde ze te zijn overleden aan lupus, de ziekte waardoor ze al sinds haar jeugd werd geteisterd. Maanden na haar gesimuleerde dood ontdekte men dat het slechts een verzinsel was geweest. Na kortstondige ophef, waarover te zijner tijd meer, speelde Frances’ leven zich enkele decennia af in de anonimiteit. We spreken inmiddels over de eenentwintigste eeuw, toen ze aankwam in Spanje, en het ergste van haar ziekte, die zich alleen maar verder had verspreid in haar lichaam, achter de rug was. Ze zei altijd dat ze haar land had verlaten op het moment dat ze zich te oud voelde om zich nog tot schrijven te zetten. En dat terwijl ze alleen verhalen schreef.
Dat was echter niet waar, ze was niet te oud om te schrijven, maar ze had het gevoel dat haar nieuwe werk niet het niveau zou bereiken van haar eerste verhalen, die tot vervelens toe in bloemlezingen zijn opgenomen. Frances behoorde niet tot het slag kunstenaars dat op latere leeftijd terugkijkt op haar verleden en haar eerste schrijfsels met een zekere schaamte bestempelt als ‘jeugdwerk’. Frances heeft geen jeugdwerken geschreven, maar slechts één Werk, het Verzameld werk van Frances Donnell, en ze hoefde zich nergens voor te schamen. Haar teksten waren doordrongen van trots en haar stem steeg boven de tekens op het papier uit en richtte zich rechtstreeks tot de lezer. Het leek alsof ze voor elk van haar personages zowel haat als medelijden voelde. Zo’n bijzondere band met hun schrijverschap hebben er niet veel: ‘schrijven is het Woord verkondigen, die plicht zal ík niet verloochenen,’ zou ze zeggen. Maar toen ze eenmaal in een vreemd land was gearriveerd en zich had gevestigd in een klein granieten huisje in de bergen nabij Madrid, was ze een doodgewoon omaatje geworden, makkelijk te verwarren met een toerist.
Het eerste wat ik besloot was om haar naam te veranderen. Haar een schuilnaam te geven. Francisca, wellicht. Maar ‘Frances’ lag veel beter in de mond: een naam met zachte klanken die zou blijven hangen op de lippen en in het geheugen van de lezer die geïnteresseerd was in haar fascinerende leven. Al heb ik het haar niet kunnen vragen, ik weet dat ze te spreken moet zijn geweest over het pseudoniem, want zij was een dame die, ook al schreef ze proza, zich erg bewust was van de klank van woorden. Ik was haar graag van het vliegveld gaan halen met een bordje met haar naam erop, mijn zwartleren schrift en een pen in de aanslag, klaar om alle parels van wijsheid die van haar gerimpelde lippen zouden rollen te noteren. Ik had de pech dat Penguin, de uitgeverij die zo fortuinlijk was om haar werk in het Spaans te mogen publiceren, haar komst naar ons land pas bekendmaakte toen ze het vliegveld van Barajas al had verlaten.
Donnell werd in het zuiden van de Verenigde Staten geboren in een katholieke familie. Op jonge leeftijd werd ze ziek en toen ze het niet meer aankon, vertrok ze naar Spanje. Frances kon echt genieten van het rijke roomse leven in het land van de Spaanse Inquisitie, en van de historische gebouwen in haar nieuwe thuisland. Het waren enkele rustige maanden, hoe anders het verloop van deze biografie ook zou doen vermoeden. De magnifieke vogels die ze had gekweekt op haar boerderij in de Verenigde Staten waren ver weg. Zittend op de granietrotsen van San Lorenzo de El Escorial, met op de achtergrond het donkere silhouet van het klooster dat afstak tegen de zonsondergang, bleven de ogen van de schrijfster hangen bij de grijze duiven die tussen de benen van de wandelaars naar kruimels zochten.
Haar tere lijf was niet opgewassen tegen de strenge winter, hoewel ze nooit zou toegeven dat de bergen misschien niet de beste plek waren om haar laatste dagen te slijten. Op een zonnige maar ijskoude dag aan het einde van de winter overleed Donnell in San Lorenzo de El Escorial. Weinig mensen weten van haar dood, aangezien ze door haar bewonderaars uit de jaren dat ze publiceerde in The New Yorker eenmaal oud en gerimpeld, was vergeten.
Zeker, de roman lijkt me een veel verdienstelijker genre dan het korte verhaal. Het ‘kortverhaal’, zoals sommigen het graag noemen, is domweg schools, gemakzuchtig, een soort kunstje dat iedereen die heeft deelgenomen aan zo’n absurde schrijfworkshop kan reproduceren. Niet veel moeilijker dan het volgen van een recept. Ik, als biograaf en Donnell-expert, wil heus niet zeggen dat haar werk onbeduidend of slecht is. Toch twijfel ik er niet aan dat als ze haar energie op het langere werk zou hebben gericht, ze niet zou zijn geëindigd als een vergeten bejaarde vrouw in een klein granieten chalet in de bergen nabij Madrid.
Frances leek misschien een lief oud vrouwtje, maar ze was totaal onbeholpen in het sociale verkeer, verre van de ideale oma. Hoewel ik liever een gerenommeerd romancier had geïnterviewd en bij zo iemand in de leer was gegaan, moest ik genoegen nemen met de kans die zich voordeed. Misschien ben ik niet de juiste persoon om haar biografie te schrijven: het verhaal van het late leven en werk van Frances Donnell. Maar nu ik terugkijk op alles wat ik aan haar zijde heb meegemaakt en ik bereid ben om dat te delen, moet ik bekennen dat wat ik nu ga vertellen zowel interessant zal zijn voor haar bewonderaars als voor eenieder die van een goed boek houdt.
1. Een foto van Frances
Frances zit op wat een bakstenen trap lijkt te zijn en om haar benen is een rok gewikkeld die deel uitmaakt van een mantelpak. Aan de grijstinten te zien is het pakje crème- of pastelkleurig. Het gaat om een slordig ingescande foto van dezelfde copyrette als waar ik het eerste verhaal van de schrijfster bemachtigde. Natuurlijk niet het eerste verhaal dat ze schreef, maar het eerste dat ik las. In zekere zin de oorsprong van de tekst die de lezer in handen heeft.
Ik wist een kopie van de foto te bemachtigen nadat ik de baliemedewerkster ervan overtuigd had dat daarmee geen enkel recht werd geschonden, want ik zou de foto niet verspreiden. Het was bakvissengedrag: ik wilde de foto op de muur van mijn kamer plakken en ernaar kijken. Ik bewonderde de schrijver ontzettend. ‘Dat zou u ook moeten doen,’ zou ik tot slot tegen de baliemedewerkster zeggen. Wat zij niet wist was dat zij zo een medeplichtige werd aan mijn werk: de foto van Frances was een soort spiegel. We waren niet dezelfde persoon, toen nog niet, maar ik zou me zo in haar verdiepen dat wie mijn toekomstige boek zou lezen de indruk zou krijgen dat Frances en ik zielsverwanten waren, de een het verlengstuk van de ander.
Het waarschijnlijkst is dat Frances op de foto nylonkousen draagt. Die zou ze altijd blijven dragen, zelfs toen haar benen amper meer waren dan een verzameling dunne botten met daaroverheen een gebarsten vel. Maar wanneer ze in haar jonge jaren poseert voor de cameralens, zit ze erbij als een echte dame, dat wil zeggen, niet met haar benen over elkaar, maar met haar benen naar één kant gevlijd, zoals een edelvrouwen die op een paard zit. Er eet, zo lijkt het, een witte eend uit haar hand. Eigenlijk is de eend niet aan het eten, maar kijkt hij bewonderend naar wat vermoedelijk gedroogde mais of vogelzaad is. Bijna als in ‘Noli me tangere’, Jezus die Maria Magdalena ondankbaar afsnauwt als hij waarlijk is opgestaan, raakt deze eend Frances ook niet aan. Zij biedt hem iets te eten aan dat hij alleen tot op een paar centimeter kan benaderen en alleen met zijn ogen kan bewonderen. De vogel kijkt naar de bodem van het plastic bakje dat Frances in haar hand houdt. Het zou kunnen, en hier kunnen we over blijven delibereren, dat het simpelweg gaat om een leeg bakje.
Het verfijnde horloge dat Frances aan haar linkerpols draagt, geeft haar een vrouwelijke uitstraling. Ook lijkt ze met het horloge op een wiskundelerares of zelfs een bibliothecaresse.
De donkere stenen van de trap steken af bij de zorgeloosheid en het licht die van Frances, die door haar bril opzij kijkt, afstraalt. Ze houdt waarschijnlijk de rest van haar vogelleger in de gaten dat boven het erf rondfladdert. We zien zelfs een vogel van opzij in de linkerbovenhoek van de foto. Het is onmogelijk vast te stellen om welke soort het gaat. Toch brengt het de compositie licht uit balans waardoor haar ongedwongenheid en spontaniteit worden onderstreept.
De brede taille van haar jasje wijst op een angst voor haar eigen seksualiteit. Dat wil zeggen, een angst dat haar borsten zich aftekenen onder het katoen en haar doen lijken op een vrouw, een vrouw die door anderen kan worden begeerd.
Rechts op de foto treffen we het werkelijke verdriet aan: een paar krukken schreeuwt om gezien te worden, ze wijzen onomwonden op de beperking van de schrijfster. Maar ze heeft de krukken naast zich neergelegd, alsof ze deel uitmaken van haar attrezzo, als onderdeel van haar zelf. Ze heeft niet naar de fotograaf geroepen dat die krukken weg moeten, dat ze moeten worden verwijderd uit het beeld dat haar op papier zal vereeuwigen. In de foto laat Frances zich aan ons zien zoals ze is.