View Colofon
- "Alameda Zorilor: el comienzo" translated to ES by Corina Oproae,
- "Viale Zorilor: L’inizio" translated to IT by Maria Alampi,
- "A Alameda do Amanhecer" translated to PT by Simion Doru Cristea,
De Dageraadlaan: het begin
Iedereen heeft het recht, en dit is een goddelijk recht, wat ook niet anders kan, op een laatste zin, het hoeft niet per se een lange zin te zijn, hij hoeft ook niet te lijken op een afscheidsboodschap, maar het is wel van belang dat hij waar is, zo veel waarheid als er tenminste in een zin past, ook al is het dan de laatste, want de waarheid heeft de neiging om grillig te zijn, wat niet wil zeggen dat ze niet bestaat, ze bestaat wel degelijk, en moet ook gezegd worden, al kan ze niet gezegd worden in een verhaal, want een verhaal heeft zijn eigen waarheid, die niet hetzelfde is als de ware waarheid, zonder daarom echter minder te zijn, en die zin is mijn recht op een verhaal, en daar zal ik dan ook gebruik van maken tot aan het einde, tot en met de punt, ik heb veel punten gezet, ik was vroeger journalist, in de tijd dat er nog gewoon kranten bestonden en wij, jong als we waren, niet geloofden dat ze ten onder zouden gaan, maar uiteraard is dat wel gebeurd, want het doet er niet toe wat de jongeren denken, integendeel zelfs, bij de krant ver plichtten ze ons in korte zinnen te schrijven, om de lezer niet te vervelen, maar de lezer raakte toch verveeld met ons, zoals mensen zich na verloop van tijd vervelen, trouwens, al heeft u nooit horen zeggen dat mensen doodgaan omdat het leven hen verveelt, kan het leven vermoeiend zijn, ik heb nooit van korte zinnen gehouden, maar ik gebruikte ze wel, ik had geen keus, niemand had een keus, en ter verdediging van mezelf kan ik alleen aanvoeren dat ik af en toe een kat, altijd een zwarte kat, over mijn korte zinnen liet lopen om nergens heen te gaan, en er liepen katten over mijn korte zinnen en ik was er trots op dat ik niet net zo was als alle ande ren, ik geloofde in mijn zwarte katten, ik was bereid te sterven voor mijn recht om de zwarte katten door de pagina’s van de krant te laten banjeren, maar niemand vroeg me om voor zoiets te sterven, de journalisten sleten hun dagen in immense zalen die redacties werden genoemd, ze vloekten veel, ze vochten, ze dronken te veel, ze geloofden niet in God, ze geloofden in rechtvaardigheid, de journalisten vreeën zonder voorspel, ze hadden haast, ze hadden altijd haast, ze leefden echt voor de dag, ze gaven hun leven voor een illusie en wanneer ze in de gaten kregen dat ze voor een illu sie hadden geleefd, stierven ze jong, waarna ze dadelijk in de vergetelheid raakten, maar nu gebeurt zoiets niet meer, er bestaan geen kranten meer in ons land, er bestaan geen redacties meer, dat waren nog eens tijden, maar ik wil niet een van die bejaarden worden, u kent ze wel, een van die bejaarden die maar doorzaniken over hun verloren gegane jeugd, over rijtuigen en paarden en met mysterie omgeven liefdes, want de waarheid, wispelturig zoals we maar al te goed weten, is dat weemoed tegen de waarheid indruist, ze heeft de neiging de waarheid op te poetsen, vroeger was alles beter, en waarom zou het niet beter zijn, waarom zouden we niet dit recht hebben te dromen van het leven dat we geleefd hebben, en misschien bestaan er ook andere manieren om het einde te naderen, maar ik ken alleen deze, achterom kijken, altijd achterom, en alles wat er gebeurd is, evenals alles wat niet gebeurd is, alle dagen en alle nachten van mijn verblijf op aarde vast leggen in deze unieke zin waarover ik geen oordeel verwacht en waarvoor ik evenmin begrip verlang, het is mijn recht om deze precies zo op te schrijven zoals mij goeddunkt, hij zou een wat langer gedicht kunnen zijn of hij zou een brief kunnen zijn of hij zou zelfs een verslag kunnen zijn of hij zou – en dat is hij eigenlijk ook – een bewijsbrief kunnen zijn, een bewijsbrief dat ik ben geboren, mijn kindertijd heb doorgebracht, puber ben geweest en heb gedanst, bier heb gedronken op terrasjes en naar de bioscoop ben geweest, toneelvoorstellingen heb bezocht en heb geluisterd naar huilende pianis ten, pianisten huilen vaak in hun door mannen uit lang vervlogen tijden geschreven sonates, mannen zoals tegenwoordig niet meer bestaan, die pia nisten plengen tranen tijdens hun zwerftocht door de fantasieën en noc turnes van deze mannen van vroeger, mannen met pruiken, en vooral heb ik geschreven, geschreven, geschreven, ik was een tegenstander van grenzen tussen geschreven woorden, ik was voorstander van volledige vrijheid en gelijkheid van geschreven woorden, ik was voor de rehabilitatie van clichés, ik heb clichés gebruikt en blijf dat doen, want ik ben er dol op, ze worden misbruikt en bespot en niemand neemt ze serieus, al zou je zonder hen niets meer kunnen zeggen, ik waardeerde vooral de stiltes, ik schreef omdat ik het fijn vond mezelf te verliezen tussen mijn woorden en mijn komma’s, als een pianist tussen de partituren van concerten van een halve eeuw of nog langer geleden, de kranten waren mijn muziek, ik had mijn eigen ritme, en mijn ritme bonsde als een hart, mijn ritme was niets minder dan de ademhaling van de wereld, ik moest, snel!, snel!, alles ontdekken en in onbeduidende gebeurtenissen de betekenis der dingen zoeken, die uiter aard niet bestaat, iedere ochtend vernam ik wat er zoal in de wereld ge beurd was, iedere ochtend zocht ik de betekenis die niet bestaat, vervolgens stuurden ze me werkelijk de wijde wereld in, en ik heb de wereld bereisd, op een nacht in Havana, Cuba, heb ik de liefde bedreven met een jonge, zwarte vrouw, en in Beijing, China, heb ik een man uitgebuit, een sto koude, waarschijnlijk eeuwige Chinees, en die Chinees heeft mij met zijn riksja door een oudtestamentische regenbui vervoerd, en tijdens een winter, in Transnistrië, ben ik in de kofferbak van een auto gekropen, ik leefde nog, ik heb de wanhoop leren kennen in een achterafstraat in Lima, Perú, en ik heb een blinde gevolgd helemaal tot op het eiland Oia, en in Brugge heb ik een juffrouw om haar middel gepakt en opgetild naar de hemel en ze heeft toen waarachtig de hemel aangeraakt, in Istanbul heb ik bijna de afdruk gezien die de voetstap van Mohammed in het zand had achtergelaten, en op Sicilië heb ik schlagers geneuried voor ezels en de ge liefden van koetsiers, in Santiago de Chile heb ik de bolero gedanst op de grote boulevards, ik heb een storm op zee doorstaan, tussen de steden Stockholm en Helsinki, ik heb nooit schipbreuk geleden, al heb ik zo veel eilanden en zo veel schepen gekend, en Praag heeft een vuistvol met goud over me uit gestrooid, in Lecce heb ik barokke verwachtingen gekoesterd, ik ben niet gedood in een duel in Florence, al zou ik daar graag zijn omge
komen, daar zijn begraven, op een heuvel, onder een olijfboom, en ik heb, zonder enige spijt, mijn masker laten vallen midden in het festival van Venetië, en in Moskou heb ik me verpletterd gevoeld door de symfonie van een gruwelijke postindustriële stilte, in Minsk heb ik het standbeeld van Lenin bekeken, en Lenin had niet de moed naar beneden te kijken, naar de mensen, in Parijs ben ik te laat gearriveerd en alle poëzie van de wereld was al opgebruikt, in Jeruzalem heb ik met mijn hoofd tegen de Klaagmuur ge leund en een ogenblik lang heb ik zelfs een iets verhevener liefde bereikt, de dochter van een rabbijn wilde met mij de woestijn in vluchten en ik heb deze ontknoping alleen weten te verhinderen door er op een middag zelf vandoor te gaan, terwijl zij haar schoonheidsslaapje deed, dat ze zo hard nodig had, ik heb een blank vers opgeofferd in die Amsterdamse buurt, en in Napels heb ik me bezat, tot op het punt van een delirium, met zijn grote schoonheid, in Lissabon heb ik een ogenblik stilte betracht bij de schim men van Pessoa, ik heb geluisterd naar de roep van de nachten, ik heb ach terbuurten en koningen en misdadigers en bedelaars en variétéartiesten leren kennen, ik heb lange tijd gedoold door havens, door bordelen, door mezelf, ik heb mensen in lijf en leden aan het licht gebracht, en een andere keer, zeg ik u, heb ik domweg een hele nacht naar de zee gekeken, een hele nacht de zee bekijken is overweldigend, en ik was dan ook overweldigd, ik heb barricades opgeworpen en ik heb muren omgegooid, ik heb geloofd in de Internationale van Goede Mensen op de Planeet Aarde, en ik heb nooit oorlog gevoerd, ik had niets met oorlogen, al heb ik aan oorlogen het begin te danken, want ik woonde in die tijd aan de Dageraadlaan, in een kleine provinciestad, en de hele stad was afhankelijk van de wapenfabriek, in de wapenfabriek maakten ze eigenhandig wapens, en met die wapens werden andere mensen gedood in Kinshasa of wellicht in Brazzaville of wie weet waar?, maar ik heb nooit iemand zich horen afvragen of het wel of niet goed was dat dit gebeurde, maar de beginnetjes neigen ertoe op te vliegen en in een oogwenk ten hemel te stijgen, en het werd nacht, en het werd ochtend, en in de stad heerste geen rust meer, de dictator was zojuist ten val gebracht, de vrijheid was aangebroken, maar vrijheid was ingewikkeld en de mensen wisten niet wat ze ermee aan moesten, zoiets was onge hoord!, er had een revolutie plaatsgevonden en dat was een goede zaak, want we zouden een boel sinaasappelen gaan eten, er is bij ons in de stad geen schot gevallen, helden hebben we niet gehad, in de hoofdstad is de zoon van een machinebankwerker uit de wapenfabriek, student aan de technische hogeschool, omgekomen, maar de oude vrouwtjes zeiden dat hij was gestorven doordat hij dronken was geweest, hij was dronken de straat opgegaan om ook ‘vrijheid! vrijheid!’ te roepen, zoals er die winter werd geroepen, hij liep te waggelen en te schreeuwen en een soldaat som meerde hem te blijven staan voor een routinecontrole, voor zover er sprake kan zijn van routine tijdens een revolutie, en hij, zo dronken als hij was, peinsde er niet over om te blijven staan, en bovendien stak hij zijn hand in zijn zak alsof hij een wapen tevoorschijn wilde halen, en de soldaat schoot hem neer en verwondde hem dodelijk, want hij kon onmogelijk weten dat de zoon van de machinebankwerker, student aan de technische hoge school, daar helemaal geen wapen had zitten, maar een fles drank, maar in een revolutie zijn zulke dingen niet te vermijden, in de stad heerste niet langer rust, te weinig mensen kozen de kant van de machinebankwerker, slechts weinigen geloofden dat zijn zoon echt een held was geweest, er werd gezegd dat hij nog een postume onderscheiding had gekregen ook, maar ik kende niemand die iemand kende die dat lintje gezien zou hebben, en de machinebankwerker raakte aan de drank, hij werd een vaste klant van res taurant De Hinde, alle mannen, of ze nu frezers of draaiers of zelfs artsen waren, werden uiteindelijk stamgasten van restaurant De Hinde, wanneer het leven niet langer zin heeft, ik was toen pas zes, maar ik wist wat het be tekende om aan de drank te raken, bij ons, aan de Dageraadslaan, over kwam dat een hoop mannen, zij behoorden tot die kerels die ladderzat door hun echtgenotes mee naar huis werden gesleept, ze sleurden hen mee over straat terwijl ze hen allerlei lelijke woorden toevoegden, woorden die wij, omdat we nog maar kinderen waren, niet mochten gebruiken, maar natuurlijk deden we dat wel, en die arme kerels die aan de drank waren ge raakt wisten niet wat ze moesten doen en dan verkochten zij hun vrouwen zo’n mep dat hun kaak er scheef van stond, want zo werd dat genoemd, maar wij kinderen, beste mensen, zagen nergens een scheve kaak, we zagen alleen dat die vrouwen opgezwollen ogen hadden, maar er waren ook ster kere vrouwen die met hen op de vuist gingen, die weerstand boden, en meer dan eens wisten die mannen die aan de drank waren nauwelijks nog hun voordeur te halen door alle scheldwoorden en klappen die ze over zich heen kregen, en de machinebankwerker raakte ook aan de drank, zoals ik al zei, zijn vrouw had hem al ten tijde van de dictator in de steek gelaten en was bij een andere man ingetrokken, een vent met een smoel als een wolf, een ruwe kerel, van het platteland, en de machinebankwerker was alleen achtergebleven, en ’s nachts dacht hij aan zijn dode zoon, doodgeschoten omdat hij tijdens een revolutie zijn hand in de binnenzak van een overjas had laten glijden, wat je beter niet kunt doen, de machinebankwerker raakte uiteraard zijn verstand kwijt, hij liep de hele tijd rond met een klein leren tasje waarin hij worteltjes had zitten, hij haalde eindeloos worteltjes uit dat tasje, het was alsof dat tasje eigenlijk een hoge hoed was waarin hij konijnen fokte, en die konijnen hadden al die worteltjes nodig, wat die wortels in het leven van de machinebankwerker te betekenen hadden is een ondoorgrondelijk raadsel, maar op een dag kwam ook dat leven ten einde, hij had de dag zelf uitgekozen, hij heeft van een keukenstoel een schavot ge maakt en heeft zich verhangen, het liep al tegen de herfst, ze hebben hem begraven aan de rand van het kerkhof, het stadje had geeneens een kerk, naast het kerkhof was alleen een kapel, en ze hebben de machinebankwer ker niet in de kapel gebracht, en het vreemdste was wel dat hij een alpino pet op had toen ze hem in de grond stopten, ik weet dat nog allemaal, hoe zou ik het niet meer weten?, want ik kende hem vanuit de tijd van de dictator, toen hij een lange vent was die de hele hemel op zijn schouders kon dragen...