Daar is Lucas zo snelvoetig dat hij rent en de nieuwe beelden nauwelijks de gelegenheid krijgen om de oude tijdig te vervangen. De wind waait kalm en efficiënt, heel weinig wrijving. De boomgaarden zijn omringd door bos en in het bos heeft Lucas, dankzij het ondernemen van een wandeling, een kanjer van een linde gevonden, met wittige bladeren aan de achterzijde, met een zeer grote holte aan de voet. Daarin bevonden zich droog zand en beddengoed waarop je kunt slapen wanneer het regent, en een jampot. Daar ontbreekt het Lucas nooit aan nummers, zodat hij kan optellen, ver menigvuldigen en delen en na afloop kan hij de oorspronkelijke nummers van de uitkomst terugwinnen en er iets anders mee doen alsof ze nieuw zijn. Wanneer het gebeurt dat er een poes van bovenaf op Lucas valt, trekt ze in haar val haar nagels terug in een soort leren hoesje en sluit dat af. Lucas haalt weer adem en Portasar stelt hem alle benodigde lucht ter be schikking en brengt aan de rand een nieuwe teug frisse lucht in gereedheid als een lepel met gebak. Wat kun je verder nog zeggen over Portasar? Alles verloopt langzaam. Alles is goed qua inhoud en mooi qua vorm. Af en toe is er een boer die Lucas stijf bevroren en met nietsziende ogen aantreft, hij neemt hem mee naar huis en wikkelt hem lekker in een sprei met een hoop geborduurde bladeren en bloemen, 3,125 bladeren voor iedere bloem, hij masseert hem samen met zijn gezin en met een paar vrienden die langs zijn gekomen in verband met de trekker, een van hen wil met alle geweld een paar druppels slivovitsj in Lucas’ mond druppelen, en aangezien de echtge note van de boer daar niets van wil weten, geeft hij Lucas een slok wanneer de vrouw even weg is en Lucas beweegt en zegt: doe nog maar wat, ouwe. Op alle heuvels komt het gezag feitelijk en wettelijk aan Lucas toe. Vroeger kwam het de oude man toe, maar nu is Lucas er. Er kan niemand meer komen om de sinaasappelbloesem weg te scheppen iedere keer dat hij zin heeft om stennis te maken.
De rest van de tijd is Lucas onvindbaar en niet te identificeren. Hij bevindt zich in Portasar languit op het zand en iedere zandkorrel is reusachtig groot en veelkleurig. De bron van dit zand zijn de stammen van de olijf- en sinaasappelbomen die jarenlang op het water drijven, totdat ze uiteenval len. Een sterkere, nerveuzere lucht steeg op van het water als de verf op een in een acetonbad ondergedompeld stuk. Lucas volgde deze lucht, die alle kanten opging, totdat hij volledig was vermengd met de warme lucht uit de bek van de dieren en met de lucht die snel uit de bladeren en langzaam uit kalksteen en breccië kwam. Daarvoor bezat hij een landkaart op zijde die hij opgevouwen bij zich had gestoken. Aangezien die kaart was ontworpen met de gedachte dat het er niet toe deed als je hem tot een prop samenbalde en vervolgens weer openvouwde, maakte Lucas hem iedere dag tot een prop en bewaarde hem zo urenlang, waarna hij hem doodgemoedereerd uitspreidde. Het voordeel van zijde in tijden van oorlog was dat de piloot hem tijdens de vlucht, wanneer hij wilde kijken waar hij was, of misschien tijdens een muziekconcert, kon openen zonder dat hij ritselde en de aan dacht van de vijand trok. Voor noodgevallen had Lucas ergens twee ampul len met olijfolie goed verborgen. Deze onmiddellijk werkzame substantie kon, onder andere, wanneer ze in het water werd gegooid, een kolkende zee tot bedaren brengen, en ze had een soortgelijke uitwerking in een salade. In de gehele geschiedenis van de mensheid, voor zover die te overzien was vanaf Lucas’ uiteinde, is er niet één geval van olijfolie-allergie bekend. Een allergie was een exponentieel geworden logaritmische functie. In werkelijk heid slaapt Lucas niet, maar telt hij. Iemand heeft hem dit advies gegeven, wanneer hij de slaap niet kan vatten, om in gedachten te tellen, en dan zal hij al gauw in slaap vallen. Het tellen bleek echter zo interessant, dat Lucas uren achter elkaar telde en het moment van inslapen zo lang mogelijk uit stelde. En wanneer hij voelde dat hij de slaap niet langer kon weerstaan, stond hij op uit bed en rende de kamer op en neer en deed ochtendgymnas tiek. Soms zijn er bijen in de burcht. Aanvankelijk spreekt Lucas ze vrien delijk toe. Als ze doen alsof ze slapen op een steen of hun staart is in de war geraakt en ze kunnen de bloem niet meer uitkomen om met hem te praten, is Lucas gehouden hen officieel mede te delen dat hij de enige is die inkwar tiering op deze plaats kan inwilligen, en dat hij weigert af te zien van enige van de inkortingen van het eigendomsrecht en in geen geval van het vruchtgebruik, dat wil zeggen, legt Lucas hen uit, wanneer een ander het goedvindt dat je zijn bloemen opeet. Niettemin kijkt de bij hem verward aan en gaat intussen door met het kauwen op een klont pollen, waarvan een beetje in zijn baard en op zijn rug terechtkomt. Steeds meer in verlegen heid gebracht houdt Lucas de dwangmiddelen voor die hij tot zijn beschik king had, waaronder uitroking en vervloeking. Plotseling valt zijn oog op een mravenetz die met een kruimel over het droge metselwerk loopt. Als hij ook aan hem de situatie uiteenzet, met dezelfde argumenten, legt deze, on eindig veel meer voor rede vatbaar, de kruimel neer en vervolgt zijn weg onder het prevelen van verontschuldigingen.
Lucas vervolgt zijn bezoek. Iedere week een volledige tour van het rijk, van bovenaan bij de burcht tot aan de zee, van de sinaasappelbomen tot de olijfbomen, waarbij hij zich ervan verzekert dat de mollen een onderkin hebben en het gevogelte lenig is gebleven. Aan het einde van de portasar week eet Lucas iets in de boomgaard, niet vaker, en louter omdat het zo hoort. Hij ligt op zijn rug met gespreide armen en zijn lengte is precies als de afstand tussen de topjes van de vingers van zijn linkerhand en de topjes van de vingers van zijn rechterhand. Boven hem probeert een sinaasappel boom hetzelfde foefje door een fractale krans te ontvouwen die echter van wege twee van zijn bladeren afwijkt van een Mandelbrotverzameling. Lucas komt overeind en breekt de twee bladeren af, dan laat hij zich weer vallen, voldaan dat hij de wereld een tikje beter achterlaat dan hij haar heeft aangetroffen. Beneden naast het water is het weer zomers, daar gaat Lucas heen om zijn botten te warmen, na een leven van hard werken, en wanneer hij zich op zijn zij draait, stuit hij op een perfect gevormde schelp met een doorsnede van minder dan een millimeter, waarvan de aanwezigheid op het steenstrand een nieuw teken is van Helemaal Boven. In de verte zweeft traag een valk en kijkt omlaag naar hem, Lucas ziet zijn enigszins openge sperde ogen, zijn slechts een tikkeltje hangende wangen. De lindebomen laten pollen ontsnappen uit de klauwen van de bloemen en doen zo erom heen chaos ontstaan. Hoeveel macht heeft Portasar nog? Lucas kijkt om zich heen. Oneindige macht! Lucas lacht om zijn eigen grap, om zijn ge speelde bezorgdheid, en schommelt verder. De glinstering van het water oppervlak komt tot bij hem, net als de stekelige bergen, de paden met de keurig geschikte kloven. Fel explodeert een paardenbloem, zonder enige reden, en zijn zaadjes verspreiden zich en zoeken ongehaast het eeuwige leven, gedragen door wervelende pluisparasols. Lucas zoekt er een tijdje naar, vindt 80% ervan in 20% van de tijd, besteedt vervolgens 80% van de tijd aan het vinden van de overige 20%. Zorgvuldig plaatst hij ze terug in de geodetische koepel van de paardenbloem. Door er een ogenblik langer naar te kijken, beseft Lucas plotseling dat hij, als hij dat zou willen, ook in het binnenste van de paardenbloem zou kunnen leven. Zoiets is mogelijk in Portasar. Moet hij de paardenbloem dan heel groot maken of Lucas heel klein? Een van de twee! Eenmaal binnen zou Lucas de vale vensters openen en sluiten, die uitkijken op het gele gras, op de wolken. Wanneer het zou re genen, zou de paardenbloem een tikkeltje geplet worden, door het lawaai. Ten slotte zou, na een ogenblik van stilzwijgen, Lucas’ hand te zien zijn die uit een van deze ramen steekt en om en om draait om te zien of het nog regent. Lucas gaat niet naar buiten wanneer het regent, niet omdat hij nat zou worden, maar omdat hij aldus een eerbetoon aan de regen wil brengen. Lucas kijkt naar de steeltjes van de muntplant, waarvan er eentje zachtjes wiegt, en dat kan niet door de wind komen, er moet iemand zijn die tril lend tegen de wortel aan leunt. Lucas buigt zich een stukje voorover en ziet daar een veldmuisje, met een snel kloppend hart. Uit nieuwsgierigheid telt de jongen enkele seconden lang de hartslagen en constateert dat de muis een polsslag heeft van vierhonderdveertig, in afwezigheid van enige drei ging, alleen vanwege de verantwoordelijkheid levend te zijn.
Portasar! ’s Zondags is het er zo stil dat je op je huis klimt en daar op het dak staat in twee plassen zonder de ene of de andere kant uit te glijden. Overal kun je tot in de verte kijken, tot aan de vennen, tot aan de tabaksvelden, tot aan de muren waaruit hier en daar scheef een agave groeit. Maar wat ziet Lucas, zijn dat mensen die ongehaast, maar ook zonder de gering ste aarzeling naderen? Ja, zij vormen het Gezin, ze komen op bezoek, ze kunnen niet lang blijven, alleen lang genoeg voor Lucas om hen te tellen, om zich ervan te verzekeren dat hun aantal niet is gedaald. Ze komen om hem een hoop cadeaus te brengen en om zowel oude en eenvoudige spelle tjes als ingewikkelde, exotische spelletjes, waar je snel genoeg van krijgt, met hem te doen. Lucas kan niet precies zeggen wie deze mensen zijn, want hun namen zijn door elkaar geraakt en het is niet langer mogelijk de moeder van de vader, de broer van de zus, Voinea van Aida te onderschei den. Onvoorstelbaar snel legt het Gezin de hand op Lucas, het wast hem, kleedt hem aan en vult hem met liefde zoals je een fietsband oppompt. Voordat hij het goed en wel in de gaten heeft, liefkozen ze hem en kussen ze hem op zijn wang en ogen, sommige van de mannen hebben een baard en een snor die bijna door zijn oogleden heen prikken, de vrouwen raken zijn gezicht aan met hun gezicht als een doek van geborduurde zijde. Sommigen kunnen zich er niet toe brengen te vertrekken en omhelzen hem nogmaals innig, terwijl ze iets zeggen wat Lucas niet kan verstaan, zodat hij een hogere coördinatie op taalniveau verlangt van de kant van deze Gezinsleden. Een voor een keren Lucas’ genodigden hun tassen om en daaruit vallen cadeaus en speelgoed en Kunstformen der Natur met alle te keningen van Haeckel en hartige taarten die er niet geweldig uitzien maar nadat je ervan geproefd hebt, zou je een stoel bij willen trekken en een hele schaal leeg willen eten. Daarna, wanneer Lucas niet eens de kans heeft gehad zijn botten een beetje te warmen bij de gloed van deze schepsels van wie hij afstamt, maken ze zich al op om ervandoor te gaan, zonder enige uitleg te verschaffen, alle gezichten draaien in de richting van waaruit ze ge komen zijn en lopen stilzwijgend die kant uit, met achterlating van een strook mist. Het oppervlak van het meer is glad en rimpelloos, het weer kaatst geen licht, als gouache, alsof het niet eens van water is. Waar Lucas ook kijkt, daar lopen ook de bomen te hoop, zodat Lucas iets moois te zien krijgt. Behendig volgt hij aandachtig ieder blad zodat er naderhand geen verwikkelingen en klachten bestaan. Lucas daalt af over een landweg, met cipressen die een Provençaals landschap aan het oog onttrekken waarin een verdwaalde kerk met een Vlaamse klokkentoren staat. Een elektrostatisch goed geladen bij gaat een bloem binnen, trekt alle pollen over zich heen en verliest een ogenblik lang zijn oordeelsvermogen. Hier en daar bevindt zich een put, de ene wat dieper, waar het water kouder is, de andere wat minder diep, waar het water niet zo koud is, enzovoort. In de kalmte van de avond verspreidt zich plotseling, als regendruppels op het wegdek, het gebeier van de glazen klokken, dat opstijgt uit de klokkentorens die Lucas ziet, maar ook uit sommige die hij niet ziet. Lucas loopt van hot naar her, gekleed in een bontjas van Armeense muis, en hij wijst met zijn vinger aan welke klok als volgende moet luiden en welke op de vloeren van geslepen marmer in scherven moet vallen. Met een speciale bezem veegt Lucas de scherven bij elkaar en stopt ze in zijn zak, dan pakt hij de laatste scherf op met zijn vin gertop en legt hem op zijn tong. Nu kan hij zijn ronde vervolgen. Alles wat Lucas doet, maakt deel uit van deze ronde. Zijn voornaamste activiteit is kennisneming. In zoverre deze activiteit niet van hem is, maar van de hele streek. Een Coloradokever kauwt verstrooid op een blad terwijl hij via zijn koptelefoon naar klassieke muziek luistert, wanneer plotseling een vogel hem aanvalt in de veronderstelling dat hij een van zijn naaste familieleden, de valse Coloradokever, is, en hij doet hem van de tiende verdieping van de aardappel neerstorten. Lucas legt hem in een op maat gemaakt eikenhou ten kistje, waar de Coloradokever zal wachten zonder dat een draad van de tomatenbloempollen op zijn poten (daar beland als gevolg van een ander bijna ongelooflijk ongeval!) oxideert, zonder dat een van de tien bruine strepen op zijn gele voelsprieten zijn verblindende glans verliest. Bijeengebracht op krachtlijnen als druiven op een boog, snelden de dingen der wereld tot aan de horizon en keerden binnen de kortste keren weer terug. Alles is eenvoudig, als een mierenhoop in de weg ligt, wordt het ver keer over de weg een tijdlang stilgelegd, als de fietstaxi een roestplek heeft, wordt die plek schoongemaakt en wordt er bescherming aangebracht. Lucas staart in de verte terwijl hij al deze steeds kleinere dingen vergaart, en hun som convergeert, als een schitterende Riemann-zèta-functie, tot de onbekende en onuitspreekbare waarde van de Portasarwereld.