Terwijl ze in de auto op weg naar huis de stad uit rijden, probeert hij de boel te relativeren door te stellen dat dit een van die onmogelijke situaties was, die hij Wat-zou-jij-doen-als noemt.
Zij knikt. ‘Dat soort situaties zijn niet jouw sterkste kant,’ merkt ze op.
‘Wat wil je daarmee zeggen? Meer dan dat had ik verdomme toch niet kunnen doen?’
‘Niet vloeken. Matteo herhaalt alles wat je zegt.’
Alice werpt een blik over haar schouder. Matteo ligt uitgeteld in zijn stoeltje.
‘Ga je me nog vertellen wat ik verkeerd heb gedaan?’ vraagt hij na een poosje.
‘Davide, je bent compleet doorgedraaid, je bent op het glas beginnen te timmeren. Als ik er niet was geweest, stond je daar nu nog je handen tot moes te slaan.’
Die middag waren ze een huis in het centrum gaan bezichtigen, vastbesloten om voor een studio te gaan. Al jaren hoorden ze hun vrienden praten over investeringen, plannen, de toekomst: al die gesprekken die volwassen gezinnen op een bepaald moment beginnen te voeren. Ze zagen ze naar de bank gaan en leningen krijgen, om loonsverhogingen vragen, op gelijke voet onderhandelen met afdelingshoofden en directeurs; deskundig en zelfzeker. Dus waren ook zij, gepikeerd omdat zij als stel al het langst bij elkaar waren, en hoewel dat niet in hun aard lag, erover gaan nadenken, vooral sinds Matteo was geboren. Het huis waarin ze woonden, hadden ze geërfd en omdat ze het niet breed hadden, hadden ze geoordeeld dat dit voor hen de beste mogelijke investering was: een kleine studio in de stad kopen, die op Matteo’s naam zetten, hem renoveren en verhuren aan universiteitsstudenten.
Het was voor de derde keer dat ze de studio, op de hoek van een kleine zijstraat van de Corso Vittorio, zagen. Hij paste binnen hun budget en er moest niet al te veel aan gebeuren. Maar toch was Alice niet helemaal overtuigd. Beslist niet vanwege het licht, integendeel, het was er zelfs helderder dan bij hen thuis; ook niet vanwege de ruimte, ruimschoots toereikend voor wat zij zochten; en al helemaal niet vanwege de ligging, want de buurt beviel haar. Dus was ze uiteindelijk stomme voorwendsels blijven verzinnen, die ze maar moeilijk hard kon maken.
‘Voor die prijs vinden we niets beters.’
‘Natuurlijk,’ had zij geantwoord. ‘In die staat.’
‘Hou nou toch eens op over dat vast tapijt.’
‘Je weet niet wat we daar gaan aantreffen als we het weghalen.’
Uiteindelijk had Alice zich gewonnen gegeven en die middag hadden ze de voorlopige verkoopovereenkomst ondertekend.
‘Het was jouw idee om de metro te nemen,’ ging hij verder in de auto.
‘Je maakt hopelijk een grapje?’ Alice schudt geïrriteerd met haar hoofd. Dan neemt ze de theatrale houding aan die Davide maar al te goed kent. ‘Ga je mij nou de schuld geven?’ voegt ze eraan toe.
‘Dat is niet wat ik heb gezegd, begin nou niet zo. En kom mij niet vertellen wat ik had moeten doen.’
‘Hij was bij jou, je hield zijn hand vast!’
‘Ik hield níet zijn hand vast!’
‘Hij was bij jou, ja of nee?’
Davide draait zich om en kijkt Alice in de ogen: gewoon kijken. Een spontaan gebaar, zonder bijbedoelingen. In zijn hoofd reconstrueert hij de scène. Hij voelt zich nog te verward. Hij herinnert zich Matteo’s hand die zijn broek vastheeft, zij met de tassen terwijl ze staat te chatten op haar telefoon. Dan gaan de deuren dicht, hij draait zich om en Matteo is er niet meer.
‘Alice, de metro vertrok, ik moest me vasthouden. En bovendien heeft Matteo nog nooit zoiets geflikt, ik verwachtte het niet.’
‘Davide, hij is drie! Hij had onder een auto kunnen lopen. Ze hadden hem kunnen ontvoeren!’
Een paar maanden eerder, maar het kon ook langer geleden zijn, was Alice per toeval in een zaak met oriëntaalse meubels beland. Haar belangstelling was gewekt door een lage boekenkast in rare kleuren in de etalage, perfect voor Matteo’s kamer. Eenmaal binnen was haar aandacht afgeleid door een kom, bedekt met wat ze eerst voor een goudkleurig web had aangezien; in werkelijkheid was het een oude, kapotte kom, die met de kintsugi-techniek was gerepareerd.
Ze had hem opgepakt en hem lange tijd rondgedraaid in haar hand. Het gepolijste metaal had ze met haar vingertoppen betast, het rare, grillige patroon van de breuklijnen; ze had zich het moment voorgesteld waarop hij was gebroken: een verstrooide beweging, wellicht. Ze vroeg zich af of die hechtingen niet een ander, wellicht noodzakelijker iets beletten om door de barsten te dringen. Al starend voelde ze het goud bewegen, haast alsof het nog leefde. Ze had de indruk dat in de kom, onder het oppervlak, een schitterend soort schimmel doorbrak, niet minder gevaarlijk dan andere.
‘Ik snap het al,’ hernam hij sarcastisch, gebruikmakend van het rode verkeerslicht. ‘Verwacht je nu applaus omdat jij hem hebt teruggevonden, is dat het?’
‘Is dit een wedstrijd voor jou? Is dat wat het ouderschap voor jou betekent?’
‘Beeld je eens in, je zult niet alleen kunnen zeggen dat we onze zoon bijna kwijt waren omdat je echtgenoot een eikel is, maar dat we hem ook nog eens dankzij jou hebben teruggevonden.’
‘Wat mij betreft volstaat het dat hij leeft, dat hij oké is.’
‘Alice de supermama.’
‘Nu niet het kind uithangen. Let op de weg.’
Davide vertraagt omdat er voor hen een bestelwagen aan het keren is. Hij kijkt in zijn achteruitkijkspiegel en haalt hem in. De staarten van de paarden, die tussen het traliewerk van de bestelwagen uitsteken, zwiepen naast hen voorbij.
‘Jij was trouwens al ook degene die dat autootje niet voor hem wilde kopen. Als we dat voor hem hadden gekocht, was hij er niet vandoor gegaan.’
‘Davide, daar hebben we het al over gehad: je kunt zijn liefde niet kopen.’
‘Dat heb ik nooit gedaan. Ik weet dat ik dat niet nodig heb.’
‘Nee, dat weet je niet, want dat is niet wat ze je hebben geleerd.’
Zij en Davide hadden elkaar zeventien jaar eerder ontmoet. Weldra zouden ze meer tijd samen dan apart hebben doorgebracht. Bijna alles van de ander kenden ze door en door: gedachten, geheimen, trauma’s, verlangens, angsten. Ze hadden vastgesteld, daar waren ze samen achter gekomen, maar zonder het elkaar te zeggen, dat slechts twee of drie dingen die niet werken meer doorwegen dan welk ander ding ook, dat daarentegen wél perfect lijkt. Geborgenheid, de dagelijkse sleur van een liefdesrelatie, wordt wel eens verruild voor een subtiele, haast doorzichtige, symbiotische controle van de ander.
Alvorens de snelweg te verlaten, stoppen ze bij het wegrestaurant om de pizza op te halen. Terwijl Alice in de auto op Davide wacht, ziet ze aan de overkant van de parking een groep jongens rond hun scooters zitten. Ze drinken, ze roken en intussen zijn ze met hun telefoons een puppy aan het filmen die achter een lege bierfles aan zit. Het geluid van de rollende fles bereikt haar in de wagen als een klaaglijk getjilp. Het vermengt zich met de muziek van het stompzinnige filmpje dat Matteo op haar telefoon aan het bekijken is, bij haar op schoot. Hun warmte, die langzaam op de ruit neerslaat, doet de jongeren tot ruwe vormen vervagen. Op het scherm van de beslagen ruit zijn alleen de fletse vuurvliegjes van hun brandende sigaretten nog zichtbaar.
Alice gaat met haar hand over de ruit, ongerust over de hond.
Een jongen trapt iets te hard tegen de fles. Die raakt het paaltje van de vuilnisbak en breekt in duizend stukken. De puppy jankt geschrokken.
Een kreet stokt in Alices keel en ze bonkt op het portier. ‘Kleine ettertjes.’
‘Ettertjes?’ zegt Matteo haar na.
Ze beseft dat ze te luid heeft gesproken.
‘Hoor eens, lieverd, beloof je me dat je niet meer zult weglopen?’ probeert ze hem af te leiden.
Matteo blijft gehypnotiseerd kijken naar het absurde filmpje van een kerel die dinosaurussen verorbert.
‘Vandaag, toen je uit de metro bent weggelopen. Dat ga je niet meer doen, hè?’
‘Ik wilde alleen het autootje zien.’
‘Wil je het echt zo graag hebben?’
‘Ja. Heel graag.’
‘Dan zal mama het voor je kopen.’
Matteo kijkt op van het scherm en zet een overdreven glimlach op, uit een stripverhaal. ‘Je bent heel lief, mama.’
Ze lacht. Ze drukt haar gezicht in het haar van haar zoon, ruikt eraan. ‘Maar niet aan pappie vertellen, het moet ons geheim blijven.’
Wanneer ze weer vertrekken en het laatste stuk van de weg naar huis afleggen, verandert de damp die opstijgt uit de pizzadozen – die Alice op haar schoot houdt – de autoruiten in melkwitte wanden.
‘Vind jij het oké om zo door te gaan?’
Alsof hij een lastig insect in de buurt van zijn oor probeert te vangen, grijpt Davide haar pols vast; dan steekt hij zijn been uit en trekt met zijn voet de pizzadoos die geopend op de grond ligt naar zich toe. Hij pakt een van de overgebleven stukken. De randen dragen de sporen van een paar achteloze happen. De korst van de koude pizza is zo taai dat het Davide voorkomt alsof hij de pezen van een varkensrib af aan het bijten is. Zijn kaken maken het geluid van een tank die op kapotte rupsbanden rijdt.
‘Het is toch allemaal goed gekomen?’ antwoordt hij, zodra hij de hap heeft doorgeslikt.
Ze voelt de tranen opwellen, maar ze halen het niet van de woede, die ze terugdringt. ‘Wat er vandaag is gebeurd, heeft er geen zak mee te maken, Davide.’
Hij laat haar pols los en staat op. Kijkt naar zijn benen, zijn blote voeten. Hij is slechts een klein beetje verdoofd door de biertjes, een paar te veel. Terwijl hij naar de koelkast loopt, probeert hij niet op het speelgoed te trappen dat op de vloer rondslingert. Hij struikelt over het afgerukte hoofd van Buzz Lightyear. Er ligt wat bestek, Matteo’s met ijs besmeurde sokken.
Davide trekt de koelkast open zonder te weten wat hij zoekt. Hij ziet de verschrompelde courgettes, een pot oude pastasaus met een laag schimmel erop, de oranje doos met het gebraad dat mama voor Matteo had klaargemaakt. Hij neemt het pak melk, schudt ermee. Maakt het open en ruikt eraan: de melk is nog drinkbaar.
Op weg naar de sofa loopt hij langs Alice. Ze zit nog op de grond, met haar benen gestrekt. ‘Kunnen we zo niet gelukkig zijn?’
De ringtone van Davides telefoon doet hun lichamen opveren als hazen verrast door koplampen die plotseling in het duister oplichten. Hij trapt op de hoorns van een Triceratops en verliest zijn evenwicht. Krijgt de melk over zich heen. Hij voelt hoe de vloeistof langs zijn benen omlaag druipt, zijn onderbroek doorweekt.
Hij kijkt op naar haar. Ziet haar lachen.
Als ze wakker wordt, is het midden in de nacht. Ze is omringd door een krachteloze stilte. Proeft haar kleffe adem in haar mond. Ze zou haar tanden willen poetsen om die zoeterige laag van haar tong af te krijgen, maar heeft er de kracht niet voor.
Op haar nachtkastje zoekt ze naar haar telefoon om te zien hoe laat het is, maar ze vindt hem niet. Misschien heeft ze hem in de keuken laten liggen, misschien in de badkamer, ze weet het niet zeker. Ze voelt dat haar dij nat is. Tast de lakens af, vervolgens meteen ook de pyjama van Matteo, die tussen haar en Davide ligt te slapen. Hij heeft alweer in zijn broek geplast. Ze weet nog dat ze Davide heeft gevraagd, voor ze naar bed gingen, om hem een luier om te doen, gewoon om te slapen. De voorbije twee, drie maanden, sinds ze met potjestraining zijn begonnen, is het een terugkerend verschijnsel geworden. Ze is ervan overtuigd, hoewel ze er met niemand over heeft gesproken, dat dat nachtelijke bedwateren bewijst dat Matteo iets heeft gesnapt wat zij nog niet weten, en dat hij geen andere manier heeft om zich uit te drukken.
Ze wordt afgeleid door het lawaai van een motorfiets die als een halve gek door het verdoofde platteland raast. Ze vraagt zich af wie er op dit uur zoveel haast kan hebben.
Dan stapt ze voorzichtig uit bed, oplettend om niemand wakker te maken. Davide ligt op zijn buik te slapen, met zijn hoofd naar de deur gedraaid.
Alice loopt de slaapkamer uit en baant zich in de woonkamer een weg tussen de restanten van hun dag die nog steeds verspreid liggen over vloer. Ze kan haar telefoon niet vinden, maar ziet die van Davide ondersteboven op de sofa liggen. Ze pakt hem om te kijken hoe laat het is en ziet het korte pop-upbericht op het scherm. Het is de makelaar: Bod aanvaard. Proficiat! Gevolgd door de emoticon van een fles bubbels. Zodra ze het heeft gelezen, niet in staat om te zeggen hoe ze zich daarbij voelt, moet ze terugdenken aan de handen van de oude eigenaar van de studio: pleisters op de knokkels, de huid van zijn vingers, schubbig en roodachtig, en dan die vingerling, van siliconen of iets anders, over zijn duim. Ze overdreef vast niet, toen ze op dat vast tapijt zat te vitten. Wie weet wat er daaronder schuilgaat, denkt ze.
Ze legt de telefoon op de armleuning van de sofa en gaat liggen. Ze heeft nog steeds geen slaap. Hoewel ze het uitgebreid hebben besproken, dat weet ze, is ze nog steeds daar, in de metro, in een freeze-toestand, zoals haar psychotherapeut zou zeggen. In gedachten overloopt ze opnieuw de gebeurtenissen: het ene moment heeft Matteo Davides broek vast, ze staan allebei, in het midden van de wagon; een moment later, wanneer ze weer opkijkt, staat Matteo buiten voor de nu gesloten deuren en rent in zijn eentje naar de roltrappen, terwijl zij worden meegevoerd door de metro die vertrekt. Dan Davide die naar de deur rent en erop begint te trappen en te slaan; de rest van het rijtuig en de angst die hen ineens allemaal dichter bij elkaar brengt.
Als ze eraan terugdenkt, voelt ze opnieuw die steek, die schok. En nog iets anders, dat sterker is, maar daarvoor schaamt ze zich: vergeefs tracht ze dat gevoel van vrijheid te onderdrukken dat had ervaren toen ze zich voelde wegdrijven.