Het bed was als een schip dat de wateren van de nacht doorkliefde. De twee, in elkaars armen, hadden de structuur van een duistere golf, af en toe doorbroken door een lichtstraal. Mysterieus en kalm dobberde het schip, en rondom was er niets dan de aanblik van de eindeloze uitgestrektheid van het water, zonder dat dit angstaanjagend was. Ze hadden elkaar pas kortgeleden teruggevonden.
Soms speelden ze tennis. Soms dronken ze zelfs een biertje na afloop. Dergelijke vergankelijke vriendschappen ontstonden vaak tussen de eenzame loontrekkers die naar deze stad waren overgeplaatst. Over het algemeen plaatsten ze bij voorkeur vrijgezellen over. En toch gebeurde het vreemd genoeg maar zelden dat die een verhouding met elkaar begonnen. Ze knoopten vage vriendschappen aan, met dat gevoel dat je je plek niet vindt en dat je hoe dan ook ineens wakker zou kunnen schrikken. Er waren niet veel mensen die daar langer dan een of twee jaar bleven. Het was een nette, moderne stad en hij bezat die bedaagde lifestyle waar veel mensen naar streven en toch hadden de werknemers van het bedrijf er een hekel aan. Als reactie op deze afwijzing had de plaatselijke bevolking ook een hekel aan de werknemers. Het gevolg was dat deze een soort adel-in-ballingschapscomplex hadden ontwikkeld. De niet erg hartelijke en starre wereld was een machine waarin hun frêle en ultra-urbane geesten werden vermalen. De locals reinigden hun pakken, verzorgden hun maaltijden, hielden hun appartementen schoon, terwijl de werknemers uit de brede ramen van hun wolkenkrabbers tuurden en zuchtten bij het zien van de zware stormwolken aan de einder. Hun handen streelden de toetsenborden en de centrale units zoemden zachtjes onder het witte licht van de tl-buizen. De jonge edellieden in ballingschap glimlachten volgens het boekje in de lift en knikten braaf en met ernstige gelaatsuitdrukking tijdens de vergaderingen.
Op een dag als iedere andere, maar waarschijnlijk wel een zomerdag, ontmoetten een stel edellieden die elkaar niet bijster goed kenden elkaar op de tennisbaan. Ze slaagden erin een paar voorzichtige gesprekjes aan te knopen, stevig steunend op de voor elk van hen kenmerkende aarzelende glimlachjes, en uiteindelijk vormden ze drie dubbelteams en begonnen te spelen via een roulatiesysteem. Zij vormden samen een koppel omdat ze allebei blauwe ogen hadden. Ze speelden allemaal middelmatig, maar met inzet, en ze gaven zelfs de indruk het naar hun zin te hebben. Na afloop gingen ze vroeg uit eten met fruits-de-mer en gebakken aardappelen, en daarna gingen ze naar huis, waar ze de planten water gaven en de vissen voerden, de enige huisdieren die in de appartementen van het bedrijf waren toegestaan.
Ze ontmoetten elkaar nog een paar keer, met dezelfde mensen als de vorige keer of met anderen, en ze speelden alleen maar dubbels. Op een keer verschenen alleen zij tweeën op de baan en toen hebben ze een tegen een gespeeld. Zonder er veel woorden aan vuil te maken, begonnen ze steeds vaker af te spreken om afzonderlijk van de anderen te spelen. Naast het tennissen gingen ze samen uit eten of naar een of ander café, ze gingen winkelen of naar de speelhal. Ze ondernamen deze activiteiten onhandig, maar uiteraard met een wederzijdse onhandigheid. Ze waren per slot van rekening ballingen. Hun vagelijk verwonderde glimlachjes en hun witte overhemden zouden hen bij blijven, maar de rest zou vervagen. Binnen enkele maanden waren ze allemaal terug in de grote stad waaruit ze vertrokken waren.
Er gebeurde iets met degenen die waren overgeplaatst en vervolgens waren teruggekeerd. Ze leken gehuld te zijn in hun ballingschapsmentaliteit als in een doorzichtig membraan dat ze slechts met moeite wisten af te schudden. Er ging veel tijd overheen voordat ze zich over het gevoel te kort te schieten heen konden zetten, die ‘thuiskeer’ kon een langdurig en pijnlijk proces zijn dat, voor sommigen, nooit helemaal voltooid was. Maar toch slaagden ze er in de loop der jaren in om weer uit volle borst te leren lachen, open en gezellig te zijn en ze begonnen weer te verlangen naar langetermijnrelaties. Over het algemeen begon dat met een hypotheek en eindigde het met twee kinderen, van wie er eentje geadopteerd was en een andere huidskleur had, een grote lobbes en een decoratieve vleugel in de woonkamer.
Voor hem kwam het leven neer op avonden met zijn vrouw die hockeyde, een geadopteerde dochter voor wie hij vakantiedagen had opgenomen en eentje van hen samen voor wie hij zijn echtgenote had genomen, een kikkergroene auto, een paar promoties, een toneelstuk dat hem voor het eerst in lange tijd aan het huilen had gemaakt, één keer per twee jaar Kerstmis met de hele familie plus aanhang, een paar kwalen, een rolmops van een hond genaamd Ali, fotosessies met de meisjes in geinige uitmonstering die hem een tijdje online faam brachten. De staande lamp die zijn grootouders hem hadden nagelaten.
Voor haar kwam het leven neer op drieduizend ondergeschikten, het door de huishoudster aangelegde vuurtje in de openhaard, het overlijden van haar oudere zus, de leesclub in het weekend, de knappe jonge kerels voor wier gezelschap ze betaalde, de sigaretten, de migraines, dat ongelooflijk dure schilderij dat ze nooit aanschafte en waar ze altijd spijt van had gehad, de reisjes, de onbekende en verre landen, het getik van de klok aan de wand, het ongeluk. De staande lamp die haar grootouders haar hadden nagelaten.
Uiteindelijk vervaagde die staat van ballingschap bijna helemaal, wat overbleef was slechts de vage herinnering aan een mogelijke jeugd. Geen van hen ging door met tennissen. Intussen werden er nieuwe steden gebouwd en nieuwe bedrijven opgericht, terwijl hun bedrijf, als een logge herbivoor, algauw door roofdieren werd verzwolgen. In de nieuwe wereld waren zoveel ballingen niet nodig en de kunst van het in ballingschap zijn en terugkeren naar huis ging verloren. Dit was niets iets wat ook maar iemand van hen dwarszat. Ze waren de middelbare leeftijd gepasseerd en ze waren zeker van hun vaste baan. Laat de grote mastodont maar ten onder gaan – voordat hij ter aarde zou storten, zouden zij allang in die aarde rusten.
Het was in het najaar dat ze 52 ging worden, de dag voorafgaande aan haar verjaardag. Ze was naar de kapper geweest om haar haar weer te laten verven en haar kapsel te laten bijwerken, en toen zag hij haar gezicht ingekaderd in aluminium stroken. Hij herkende haar zonder moeite, ondanks haar veranderde gelaatstuitdrukking en de jaren die over haar gezicht heen waren gegaan. Hij bleef een ogenblik staan en tuurde door het raam naar binnen.
Hij was er sinds een paar dagen op bezoek bij zijn oudste dochter, die na haar afstuderen voor haar werk in deze nieuwe stad was komen wonen. Terwijl zij op haar werk was, slenterde hij over straat en bezocht alles wat hem interessant leek en gratis was. In zijn hand hield hij een al koud geworden beker koffie en terwijl de wind waaide sloeg zijn hart een slag over en werd hij overspoeld door al zijn jeugdherinneringen als een rivier die door een zwakke stuwdam heen breekt, en net voordat hij zou verdrinken, stapte hij de kapsalon binnen en bekeek haar in de spiegel voor haar. Zij keek hem onbewogen aan en glimlachte toen aarzelend, zoals ze allang niet meer had geglimlacht.
‘Wacht op me, want ik ben zo klaar.’
Hij ging braaf op de bank zitten en sloeg een oud modetijdschrift open. De golven braken tegen de dijken van zijn hart en de kleurige silhouetten dansten uitsluitend en alleen voor hem. Toen kreeg hij tot in het diepst van zijn ziel een gevoel van thuiskomen, het gevoel dat zijn ballingschap werkelijk ten einde was.
Toen ze klaar was, straalde haar chocoladekleurige haar in krullen die tot op haar schouders vielen. Ze trok haar geruite jas aan, hij pakte zijn beker met koude koffie en ze liepen de straat op. Zij waren twee edellieden in ballingschap en niemand anders was zoals zij, bedacht ze zich. Toen voelde ze de ballingschap dieper dan ooit, het gevoel dat alle anderen grijstinten waren, en zij levende, bewegende kleuren, prints van waterverf.
Ze wandelden door het park, bewonderden de bladeren van de esdoorn, wisselden kastanjes uit en gingen toen elk doen wat ze te doen hadden. Zonder dat het een bewuste keuze was geweest, werd dit moment min of meer het begin van hun tweede jeugd.
In het jaar daarop zegde hij zijn baan op, hij kocht een fototoestel en een tweedehandsauto en begon door het land te toeren, waarna hij zijn verhalen op een blog zette. Hij werkte af en toen nog wel om zijn uitstapjes te kunnen bekostigen, maar over het algemeen had hij een minimalistische levensstijl aangenomen die hem eerder niet had gekenmerkt. Zijn vrouw en hij begonnen een open relatie te hebben.
In het jaar daarop trouwde zij voor de eerste keer, verhuisde naar een huis met een tuin en zette de procedures in werking om een tiener te adopteren. Wanneer ze ’s ochtends wakker werd, bekeek ze de pijnboom voor het raam en daarna het gezicht van haar slapende echtgenoot en dan zei ze tegen zichzelf dat ze het nog wel een dag volhield. Ze had zichzelf beloofd haar functie op te geven zodra de adoptie rond zou zijn.
Het was hun ultieme bloeiperiode, de jaren verstreken energiek en uitdagend, terwijl ze een tweede kasteel bouwden, een vakantiekasteel, naast het hoofdkasteel dat hun volwassen leven had vertegenwoordigd. Het vakantiekasteel was kleuriger, relaxter en kleiner dan het eerste, maar ze goten er een waanzinnige hartstocht in, want wie is niet blij als hij zich eindelijk een tweede huis kan permitteren? En per slot van rekening houden zelfs koninklijke families uiteindelijk meer van hun kleine residenties in vergelijking met de grote officiële paleizen.
Hun kastelen verhieven zich trots op de zeekust, al stonden ze, net als alle kastelen die mensen van hun leven maken, te dicht bij de oever. Mensen weten niet eens hoe ze die anders moeten bouwen, ze zijn niet in staat zich over de strook vochtig zand heen te zetten. Vochtig zand is plooibaar en het is een genot om ermee te bouwen, maar onvermijdelijk zullen de golven hem bereiken, anders zou er niet eens vochtig zand bestaan. Ook hun vakantiekastelen zouden uit elkaar vallen, met achterlating van de stukjes kleur en de hoop waarmee ze gebouwd waren.
Ze ontmoetten elkaar in de eetkamer, rond het middageten. Ze keken elkaar strak aan over de schalen met gezeefde biologische groenten heen en hun blauwe ogen sprongen op als het oppervlak van een meer waarin een steen valt. Zwijgend gingen ze aan dezelfde tafel zitten en ze moesten denken aan de wolkenkrabber van het bedrijf en de kleur van de bureaustoelen. In zijn herinnering waren ze geel geweest, in de hare rood. Rondom hen herinnerden bejaarden zich veel andere kleuren verkeerd, maar toch kletsten ze geanimeerd en probeerden de pijntjes van hun kwalen en de hel van het kleine zelfverwijt te vergeten. Ze begonnen iedere middag te triktrakken en te schaken, en de avonden brachten ze door voor de televisie waar een lange serie te zien was. Net als altijd spraken ze weinig. Ze maakten kennis met elkaars families die op bezoek kwamen en ze reikten elkaar de hand zonder elkaar aan te raken wanneer ze voelden dat de geforceerde opgewektheid van de kinderen hen droevig stemde. Ze wisten dat de golf kwam, maar ze wisten ook dat de golf pijn deed en ze waren ook bang dat de achterblijvers wellicht zouden proberen om her en der de brokstukken van hun kastelen te vergaren en daarmee hun eigen kastelen bouwen.
‘Ah, opa en oma’s lamp,’ zeiden ze tegen elkaar terwijl ze in de verte naar de hoek van het bed keken. Het schip was langzamer gaan varen en gleed zachtjes naar de lamp toe, en toen ze ernaast kwamen, trokken ze samen aan het koordje en ontstaken hem. En wat een mooi licht!