View Colofon
Translations
Mentor

Aline Lapeire

Proofread

Stefanie Liebreks

Deze tekst is afkomstig uit Het portret, uitgegeven door Prometheus in 2017.

Published in edition #2 2019-2023

Het portret

Written in NL by Hannah Roels

Het huis had een eiken deur en statige voorgevel, er hingen geen naamkaartjes. Het duurde even voor David naar beneden kwam en ik keek de straat rond. Deze was vredig en wit, niet te vergelijken met de buurt bij het kanaal waar Sam en ik woonden. Ik balanceerde tussen dromerigheid en wrevel, zoals vaker in confrontatie met dingen die ik me niet kon veroorloven.

Hij opende de deur en lachte me toe. Zijn hemd hing open. Ik liep achter hem de trap op en werd opnieuw binnengelaten in zijn geur; noten en terpentijn. Het atelier was even rommelig als de vorige keer, maar er leek iets opgeklaard, al wist ik niet of dit kwam door het daglicht, of door het feit dat bijna alle schilderijen nu met de voorzijde naar de muur stonden. Er was enkel een klein boszicht te zien, naast de flessen bij het raam.

David stapte geconcentreerd door de ruimte, alsof ik er niet was. Hij liep rond een oude zetel en klopte goedkeurend op de zitting, een hol geluid van veren binnenin. Toen sleepte hij een schildersezel bij de zetel, schoof een tafeltje met penselen en potloden dichterbij en ging op een hoge kruk zitten. De ezel was zo bespat met verf dat hij onder de vogeldrek leek te zitten. Hij koos punaises uit een dekseltje en duwde een paar vellen papier in het hout. Hij neuriede misnoegd, stond recht, draaide de zetel, zette er een spiegel bij – en ging zitten. Het leek of hij een scène voorbereidde. Hij had zijn mouwen opgerold en ik zag zijn mooi gevormde armen en polsen.

‘Heb je het koud?’

Ik stond nog steeds met mijn jas aan en mijn tas over mijn schouder, me volstrekt niet bewust van de temperatuur.

‘Ik heb de verwarming helemaal opengedraaid.’

Na deze opmerking ging hij in de weer met potloden en houtskoolstaafjes. Hij was niet onvriendelijk, maar afwezig, en ik kon het niet blijven uitstellen; er werd iets van me verwacht.

‘Heb je wat water voor me?’

Hij haalde een fles, schonk een glas vol en ging weer zitten. Ik raakte het niet aan, verstoord, ik had het gevoel er alleen voor te staan.

‘Goed,’ zei hij, ‘ik ben klaar.’

Hij gebaarde naar een kamerscherm achterin het atelier. Er hing een peignoir over. Ik voelde me krachteloos. Adem in, adem uit. Ik liep naar het scherm en knoopte mijn schoenen los. Ik trok mijn broek uit, mijn trui en mijn ondergoed, en legde alles op een hoopje. In de veel te grote peignoir ging ik in de zetel zitten, terwijl hij zijn potloden zat te slijpen. Het had allemaal iets huiselijks, maar op een gevaarlijke manier en onder mijn oksels werd de stof nat van het zweet.

David gebaarde naar de peignoir.

‘Zal ik rechtstaan?’ vroeg ik.

‘Ja, misschien, om te beginnen.’

Mijn motoriek leidde een eigen leven. Ik stond schokkerig op.

‘Gewoon rechtstaan is goed.’

‘David,’ begon ik.

Ik was zo beginnen te zweten dat mijn voetzolen aan het parket kleefden. Hij zat op twee meter van me, op zijn schilderskruk, met de ezel tussen ons in. Voor het eerst was al zijn aandacht op mij gericht. Toen ik zijn naam zei, had hij nors gekeken en ik wist dat we te ver waren.

Ik knoopte met koude vingers de peignoir los en legde deze zo nonchalant mogelijk over de zetel. Warme leegte op mijn huid. Mijn borstkas ging op en neer en heel even was ik gewichtloos. Ik kon niet stilstaan bij deze naaktheid, ik kon enkel terecht in zijn ogen, die over mijn lichaam naar beneden liepen. Er gebeurde niets. Een zweetdruppel rolde tussen mijn billen. Ik verwachtte dat mijn angst groter zou worden, maar dat deed hij niet, hij zakte tot halverwege mijn borstkas, waar hij bleef als stilstaand water.

Hij koos een paar staafjes van de tafel en begon in grote, trage halen te schetsen. Het wrijvende geluid van houtskool tegen blad. Zijn arm ging op en neer over het papier dat naar me toegedraaid stond. Hij zag er gejaagd uit, zijn neusvleugels stonden wijd. ‘Wil je me niet zo strak aankijken, alstublieft?’

Mijn blik daalde naar de grond.

‘Ga anders gewoon terug in de zetel zitten.’

Ik wandelde met klevende pasjes naar de fauteuil. Hij trok het blad los en zijn hand begon meteen ronde bewegingen te maken op het vel eronder.

Ik draaide mijn benen over een armleuning en probeerde mijn ademhaling onder controle te krijgen. Het velours van de zetel was op verschillende plekken afgesleten en beet in mijn huid. Ik ging wat lager liggen. Mijn ogen speurden de ruimte af, zoekend naar houvast, iets waar ik mijn aandacht naar kon verplaatsen om Davids blik niet meer te voelen.

De flessen voor het raam wierpen groen licht tegen het parket. Ik weet niet wat de herinnering aanzwengelde, was het deze kleur of misschien de matras die wat verderop op de grond lag? Plots dacht ik aan het bed van mijn ouders, waar ik vaak op speelde als kind. De oude resortmatras, de lakens en magere kussens. De vertrouwde maar fascinerende geur, de voorwerpen op het nachtkastje; vettige oordopjes, lucifers, een flesje massageolie overdekt met stof. Het bed van twee volwassen mensen. Waar kwam dit vandaan? Het was een oud beeld, ik wist niet dat het nog door mijn lichaam bewoog.

Ik duwde de herinnering weg en focuste op het boszicht naast de flessen. Drie boomstammen. De verste stam liep door het centrum van het doek en de twee andere stonden aan de linkerkant, het licht in hun rug. Beuken, dacht ik, ze waren glad en gespierd en de blaadjes bijna transparant groen. Ik bewoog mijn aandacht langs een hoek het beeld binnen en langs de schors omhoog, het gevoel op vertrouwd terrein te zijn. Maar het werkte niet, ik raakte niet binnen. De illusie van het beeld was perfect en de bomen verbazend vertrouwd, maar ze leken zich heel ver te bevinden. Ik begreep dat ze majestueus alleen waren. Kwam dit door het kader, of was dit me nog nooit eerder opgevallen? Ik probeerde me de stukken woud te herinneren thuis, de beuken aan de bosrand bij onze straat. Hij heeft dit zo gezien, dacht ik en werd weer getrokken naar het wrijvende geluid naast me.

Toen David opstond en naar de zetel toeliep, was het bijna volledig donker. Ik verroerde geen vin. Hij nam de peignoir van de leuning en drapeerde de stof over me heen. Het was een vaderlijk gebaar, maar meer nog had ik het gevoel dat hij me bedekt wilde hebben. Er zat grijs in het haar op zijn onderarmen en ik rook zijn nabijheid.

‘Het spijt me,’ zei ik en stak mijn handen door de mouwen, ‘ik was zo nerveus, ik ben zelfs niet uit de zetel gekomen.’

‘Het geeft niet. Het is de eerste keer.’

Hij stak het licht aan, zette zijn mond aan de fles water en dronk met grote slokken. ‘Maar heb je hier iets aan?’ vroeg ik.

‘Ja. En jij?’

Ik wist niet wat ik moest antwoorden. Ik voelde me teleurgesteld en ging achter het kamerscherm staan om mijn kleren aan te trekken. Daarna liep ik langs de ezel. Ik wilde de schetsen bekijken, maar er hing niets meer. Enkel de punaises zaten nog in het hout. ‘Wil je volgende zondag weer komen?’

Hij liep achter me de trap af.

‘Ik weet het niet,’ zei ik bij de voordeur, ‘ik denk dat het niets voor mij is. Waarom vraag je Sam niet gewoon?’

‘Kom volgende week.’

Hij hield een enveloppe in zijn uitgestoken hand.

‘Ik zie je zondag,’ zei ik.

En zonder het geld aan te nemen begon ik te stappen. Ik liep snel door, dicht langs de huizen, en klemde mijn sleutels tussen de vingers van mijn gezonde hand.

Toch was er was er iets van het boszicht blijven hangen. Thuis rolde ik me op in bed en wandelde in gedachten onze straat uit, met mijn vader, langs het verharde weggetje het bos in. De beslotenheid. Het duurde altijd even voor de geluiden kwamen, het geruis en geritsel, in het struikgewas en hoger, in de bomen. Het pad kronkelde zich voor ons uit, ik kon hier en daar een stuk door de varens en struiken onderscheiden. Mijn vader wandelde vastberaden, zijn stappen verend op de zachte grond. Het was geruststellend achter hem te lopen en zijn bewegingen te zien. De eerste dagen na mijn moeders overlijden was hij het huis niet uit gekomen. Ik was bang voor zijn verdriet en verschanste me op mijn kamer. Als ik honger had, sloop ik naar de keuken en trok stukken van het brood – ik was te klein voor de elektrische broodmachine, terwijl hij gebogen als een droog blad aan tafel zat. De tweede avond ging ik naast hem staan om een kus te geven, maar zijn gezicht was bijna spookachtig veranderd.

‘Papa,’ zei ik, maar hij keek me niet aan en ik liep de trap op en huilde mezelf in slaap.

Toen hij de dag erna zijn wandelstok uit het paraplurek nam en aankondigde dat hij un petit tour zou maken, sloeg de paniek toe.

‘Mag ik mee?’

Ik zou hem de deur versperd hebben. Het leek of hij niet zou terugkeren als ik hem alleen liet vertrekken. Maar er verscheen een aarzelende dankbaarheid op zijn gezicht en we waren zij aan zij het bos binnengelopen.

Ik bewoog zo stil mogelijk tijdens deze wandelingen. Om het bosleven niet te verstoren, de dieren en ook de magische wezens waarvan ik de aanwezigheid vermoedde, maar waaraan ik niet durfde te denken uit angst hun aandacht te wekken. Ik probeerde zo veel mogelijk te observeren en in me op te slaan, om dit pad in mijn dagdromen telkens opnieuw af te wandelen, ongeacht wat er misliep in de buitenwereld. Ik zou in mijn verbeelding heel traag wandelen, stap, kijk, stap, luister. Ik zou loskomen van de bosgrond, door het bladerdek bewegen en boven het enorme, groene veld van de boomkruinen uitkijken. En ’s nachts de gedachte in mijn bed; hoe zou het beukenbos op dat moment zijn, wat zou er tussen de boomstammen en over de paden bewegen?

More by Hannah Roels

Draden

Het zoeken begint niet bewust. Ik voel me met haar verbonden op een alarmerende, onverklaarbare manier en haar verdwijnen laat me met vragen achter. Ik vraag me bij het wakker worden af waar ze slaapt en hoe ze leeft, en blijf aan haar denken, zacht en wollig masturberend tussen de lakens terwijl ik naar de wolken door het kantelraam kijk. Wanneer ik de fruitkramen in onze wijk passeer, overloop ik met mijn vingertoppen de sinaasappelen, tot ik een exemplaar vind dat me aan haar doet denken, eentje met volmaakte poriën. Ik belandde in haar yogalessen door mijn aanhoudende nekpijn. De kinesist...
Written in NL by Hannah Roels
More in NL

Het dilemma van de bruine paraplu Eerste deur rechts Niets

Er was eens een keer, in de werkelijkheid, een bruine paraplu gevonden.  Het was een van die grote paraplu’s die ruimte biedt aan twee mensen, en  hij had een houten handvat. Hij verbleef in een ijssalon, in een stoffig  hoekje. Erin huisde een stel langpootspinnen. Op een avond… – het was  een zomeravond – opende de paraplu zijn ogen en zei: ‘Ik vertrek.’ Het  probleem was dat de bruine paraplu geen benen had en nergens in zijn  eentje naartoe kon. Iemand moest hem meenemen.  De volgende ochtend opende Carl zijn winkel zoals altijd en pos teerde zich achter de toonbank, in afwachting van klan...
Translated from RO to NL by Jan Willem Bos
Written in RO by Anna Kalimar

Natalya

Zodra ik wist dat het probleem belastingontduiking was, belde ik mijn  boekhouder  hé, Zeferino, wat is dit nou, verdomme, zeg jij me ver domme wat dit is, je zei dat je alles onder controle had, dat ik de brieven  van de belasting gewoon kon negeren en dat jij alles zou regelen, wat is dit  verdomme,  en tegen Misé, die ik net twee dagen daarvoor een heel degelijke zir konium ring had gegeven,  we moeten de ring terugbrengen, prinsesje, ik leg het je  later allemaal uit  ik spoelde mijn maag met twee kalmeringstabletten en een halve fles  wodka, ging languit op de bank liggen en ik zette mijn...
Translated from PT to NL by Anne Lopes Michielsen
Written in PT by Valério Romão

De zon als hij valt

Op de ochtend van 11 juli 1978 vertrekt een vrachtwagen met een lading vloeibaar propeen in de richting van Barcelona. De vrachtwagen is afkom- stig uit een kleine stad in Catalonië en wordt bestuurd door een chauffeur met een dikke snor in het midden van zijn glimmende gezicht. Hij rijdt al twintig jaar voor hetzelfde bedrijf op dezelfde wagen en kent het wegennet van Spanje uit zijn hoofd. Om de tolwegen te omzeilen kiest hij altijd voor de wegen door het achterland.  Gastankjes zijn niet bedoeld om lang in de zon te staan en een enorme gastank beladen met vijfentwintig ton propeen, terwijl ...
Written in NL by Joost Oomen

Het tapiocapuddinkje

Die dag dat de zon zo fel scheen dat je haar niet kon zien, werd de lunch aangekondigd door de ronkende motor van het busje van de thuiszorg. De oude man zat onder de vijgenboom, zijn smoezelige hemd hing helemaal open en met een ironisch lachje om zijn lippen kauwde hij op een sigaret. Zijn ogen volgden de Braziliaanse die – met twee grote zweetplekken onder haar oksels en de rug van haar uniformbloesje al even doorweekt – uit de wagen stapte, er een lunchzakje uithaalde en op weg ging naar de aanbouw die dienstdeed als keuken, waar hij meestal te vinden was. ‘Oom João! Oom João!’ De grijns...
Translated from PT to NL by Finne Anthonissen
Written in PT by Daniela Costa

Alle dieren van het veld

Zoals gewoonlijk werd ze die ochtend hongerig wakker. Het gekwaak van de eenden die over het dak fladderden trilde door in de muren van de slaapkamer en het meisje ging rechtop in bed zitten. De eenden waren van ver naar het huis van oma komen vliegen, misschien wel van een ander continent. Van de ene op de andere dag hoefde ze niet meer naar school en werd ze naar daar gestuurd, naar haar oma, die naast een meer woonde, kilometers van het dichtstbijzijnde dorp. Het kon niemand iets schelen. Haar ouders wilden meer tijd voor elkaar, of hadden het druk met werk, daar in de stad, dat was niet he...
Translated from ES to NL by Joep Harmsen
Written in ES by Adriana Murad Konings

Doodsmeisje

Stremming. Zelfmoord door verwurging is betrekkelijk zeldzaam. De strop wordt in de regel meerdere malen om de nek gewikkeld en soms bevindt zich eronder een zacht voorwerp. Door de prikkeling van de nervus vagus en het afknellen van de halsslagaders tijdens de wurging wordt de bloedstroom naar de hersenen belemmerd en worden de luchtwegen afgesloten. Maar gewoonlijk wordt niet het gehele strottenhoofd afgesloten en daarom duurt het overlijdensproces langer dan bij verstikking door ophanging, als het tenminste niet enkel blijft bij verlies van bewustzijn en het losraken van de strop. Zelfmo...
Translated from CZ to NL by Annette Manni
Written in CZ by Lucie Faulerová