Maixa raadt me aan om duidelijk te articuleren, maar zonder Britse-kostschoolaccent, om niet te lang bij het theoretisch kader te blijven hangen, om te controleren of de apparatuur werkt voordat ik aan mijn verdediging begin, om me bescheiden op te stellen, om aantekeningen te maken van de vragen en opmerkingen van de commissieleden en om ze uit te nodigen om een hapje te gaan eten in een café. June vindt een café wel erg armoedig en suggereert catering op de faculteit, een citaat van Weber, een half bromazepammetje bij het ontbijt en een ritje in haar auto naar Gasteiz. Ik ga in op het citaat en de lift.
We vertrekken vanuit Bilbao met mijn moeder, mijn nicht en mijn vriendje op de achterbank gepropt, terwijl het lampje van de reservetank knippert, de stress oploopt en iedereen door elkaar heen praat. Niet gek dus dat we het tankstation aan de A8 voorbijrijden. Tijdens een paar zeer gespannen kilometers wordt het steeds waarschijnlijker dat we langs de kant van de snelweg stranden en ik ontdek dat het me niets uit zou maken. Het kan me niet schelen of we wel of niet aankomen, of ik wel of niet promoveer. Die onverschilligheid zie je meteen. Ik, die zelfs hakken aantrek als ik naar een kroeg ga met zaagsel op de vloer, ben de slechtst geklede persoon in de zaal, mijn haar is vet en er zit nog slaapzand in mijn ooghoeken.
Dat maakt allemaal niet uit want het is al geweest.
Mijn onverschilligheid komt voort uit een temporele paradox: ik begeef me in een herinnering.
Er is één moment waarop het script scheuren vertoont, de befaamde faultlines van Alan Sinfield – pagina 367 van de bibliografie –, en dat is wanneer de hoogleraar, de enige man in de promotiecommissie en de voorzitter, het woord neemt. Hij begrijpt het hoofdstuk niet waarin ik de impact analyseer die het Abu Ghraib-schandaal heeft op het beeld van gewelddadige vrouwen, terwijl dat het enige hoofdstuk is waar ik mijn eigen ideeën inbreng. Meteen na nine eleven maakte het Amerikaanse conservatisme gebruik van de verwarring door tekeer te gaan tegen het feminisme dat uitgaat van gelijkheid tussen man en vrouw. De Verenigde Staten waren aangevallen omdat hun vijanden hen als zwak zagen, omdat mannen zich niet meer als mannen gedroegen. In series uit die tijd zie je een terugkeer naar traditionele genderrollen, save the cheerleader, save the world, met helden die geïnspireerd waren op westerns zoals Jack Bauer en weerloze, onnozele vrouwen. Maar hoe verder we ground zero achter ons laten, hoe meer deze tendens omslaat. Er is een periode aangebroken die gekenschetst wordt door vrouwelijke personages, vrouwen met samoeraizwaarden, vrouwen met FBI- en CIA-badges, die binaire normen doorbreken door het beste van twee werelden te verenigen. Vrouwen kunnen tegelijkertijd hoofden afhakken en moeder zijn, ze zijn androgyn en grijpen ook terug op de alom verguisde vrouwelijke intuïtie, zonder dat dat voor kortsluiting zorgt.
Ik vertel de voorzitter dat heldinnen pas erg laat zijn opgedoken in actiefilms en -series, omdat het essentialistische discours altijd onze inherente passiviteit en zachtaardigheid heeft verkondigd. Tot onderofficier Ripley haar opwachting maakte, waren de enige gewelddadige vrouwen op het witte doek afstammelingen van Medea, monsters uit horrorfilms. Er is zelfs een tak van het feminisme die uitgaat van deze vooroordelen. Dat is het feminisme dat het altijd heeft over vrouwenquota, alsof met meer vrouwen de politiek of het leger automatisch beschaafder zouden worden, alsof het allemaal heiligen zijn en hun deugd besmettelijk is. Dat is het feminisme waar ik me aan erger, en toen de beelden van de martelingen in Abu Ghraib uitlekten kreeg het een zware klap te verduren. De Amerikaanse samenleving was niet in shock omdat haar militairen gevangenen martelden, maar omdat ook de vrouwelijke soldaten dat deden. De foto’s waarop Sabina Harman en Lyndee England lachend naast een berg naakte Irakezen poseren werden iconisch. Het enige positieve dat is voortgekomen uit die verschrikkelijke beelden is dat de aangeboren waarden van beide seksen ter discussie werden gesteld, meneer de voorzitter, en zo de weg werd vrijgemaakt voor hybride figuren zoals de personages die ik in het laatste hoofdstuk analyseer.
Meneer de voorzitter wenst niet met mij in debat te gaan, zegt hij, maar toch houdt hij zijn mening niet voor zich. ‘Elke keer als een van die schrijfsters die u citeert begint over dat er geen verschil is tussen mannen en vrouwen krijg ik de neiging om een collecte te houden zodat ze geneeskunde of biologie kunnen studeren. En zo is dat.’
De stilte die voorafgaat aan mijn antwoord ruikt naar bloed, naar de mogelijkheid van bloed. Maar ik laat de kogel langs mijn oor fluiten en incasseer het commentaar met de charme van een deelneemster aan een missverkiezing.
De promotiecommissie komt de zaal weer binnenlopen na beraad, terwijl ik hier, in het heden waar ik deze woorden schrijf, wacht op de uitspraak in de zaak van de verkrachting tijdens de San Fermín-feesten. In het heden waar ik schrijf ben ik veel zenuwachtiger dan in de tekst, waar ik bloemetjes zit te tekenen in wat het laatste notitieblok van mijn studentenleven zal zijn en niet in de gaten heb dat iedereen wacht tot ik iets doe. Maixa blijft haar keel schrapen totdat het haar lukt mijn aandacht te trekken. Haar ogen vallen bijna uit hun kassen en ze wappert met haar handen als een techno-dj vlak voordat de beat dropt. Eindelijk snap ik het. Dit is een rechtszaak en als ik niet opsta, krijg ik mijn straf niet te horen. Ik volg het protocol en doe alsof ik verbaasd ben dat alles gaat zoals verwacht, dat ze me feliciteren en mijn bul tekenen en me welkom heten in deze nieuwe club inclusief nieuwe aanspreekvorm, tot de dood ons scheidt. Voor altijd Dr. De la Cruz.
Wat nu.
Maixa stuurt me een link naar een onderzoek over geestesziekte onder promovendi en onderzoekers. June helpt met het papierwerk voor het aanvragen van een bijstandsuitkering. Maixa raadt me aan om mijn dissertatie op te splitsen in vier of vijf artikelen en ze in vakbladen te publiceren terwijl June eerder vindt dat ik mijn dissertatie als monografie moet uitbrengen. Beiden waarschuwen ze voor de existentiële crisis die me te wachten staat en ik zeg dat ik daar niet bang voor ben omdat ik een plan heb, een plaatsvervangend plan. Als je het ene gat met het andere kunt stoppen, dan vul je de leegte waarin je belandt na een doctoraalscriptie met een roman, of iets wat lijkt op een roman, iets wat je eerder memoires zou noemen, hoewel de gedachte aan een biecht me meer aanstaat, zoals de biechten van misdadigers, die in het Engeland van de achttiende eeuw rondgingen. Hebben jullie daar nog nooit van gehoord? Dat waren pamfletten die door de kerk werden gedrukt met het doel de bevolking op te voeden en te waarschuwen, en waarin het criminele levensverhaal van ter dood veroordeelden werd beschreven. Sommige theoretici beweren dat die pamfletten een grote rol hebben gespeeld bij de opkomst van de roman, omdat lezers altijd meer wilden maar er niet genoeg schurken waren om aan de vraag te voldoen, waardoor professionele schrijvers in het gat sprongen. Zien jullie wel, de biecht is de oorsprong van ons vak. Misschien is het omdat ik ben opgegroeid in een seculiere omgeving, maar voor mij klinkt schuld niet zo angstaanjagend. Schuld is het materiaal waarmee poëtische rechtvaardigheid kunt boetseren, de straf voor leed dat verjaard of niet erkend is. Enfin, dat is het idee: mijn levensloop, die dertig jaar aan kleine vergrijpen, navertellen om te laten zien dat haast alles waar ik me voor schaam paradoxaal genoeg te maken heeft met misogynie.
June is allang opgehouden met luisteren. Maixa beoordeelt mijn plan met een zucht. Ze vraagt naar voorbeelden van mijn misdragingen tegen vrouwen en ik vertel haar over een Erasmusstudente die ik naar de toiletten van een kroeg meelokte met de smoes om samen drugs te nemen en hoe ik, toen we eenmaal binnen stonden, haar vroeg om seks met mij te hebben in ruil voor drugs; over hoe ik Milena alleen achterliet in een situatie die me gevaarlijk leek terwijl ze me smeekte om haar niet in de steek te laten; over de vriendin van Manu, die ik zo erg moet hebben lastiggevallen dat ze niet meer op mijn berichtjes reageerde… Ze onderbreekt me voor ik klaar ben met mijn lijst.
Het is niet hetzelfde als jij het doet als wanneer een man het doet.
Ik zeg ook niet dat het hetzelfde is. Ik zeg dat het net zo verwerpelijk is.
Dat betwijfel ik.
Het is begin oktober 2017, wat betekent dat het niet lang meer zal duren voordat de zaak-Harvey Weinstein losbarst en de hashtag #MeToo onze Facebooktimelines en Twitterfeeds beheerst. De tweet die de kettingreactie teweegbrengt zal worden gepost op de vijftiende en ik zal het fenomeen ontdekken op de negentiende, wanneer de eerste kritische stemmen binnen het feminisme opkomen die het bijvoorbeeld jammer vinden dat de getuigenissen altijd van de slachtoffers moeten komen en eisen dat de daders nu eens een keer naar voren stappen. Ik zal dat initiatief steunen door het goede voorbeeld te geven en te erkennen dat ook ik vrouwen heb lastiggevallen, maar het zal niet in me opkomen om ook zelf een aanklacht te doen, ik zal nog steeds niet die denkbeeldige lijn zijn overgestoken die me op school van de meisjes scheidde, noch zal ik de betekenis van seksueel geweld tegen vrouwen hebben begrepen, de disciplinerende functie ervan. Ik zal mijn kleindochters moeten vertellen dat ik meedeed aan #MeToo in travestie. Ik vind het makkelijker om een bekentenis af te leggen dan een getuigenis, makkelijker om dader te zijn dan slachtoffer, want ik blijf kiezen voor de winnende kant van dezelfde munt: tussen vaderland of de dood, vaderland, tussen orde en chaos, dat kun je wel raden.
‘Wat vind jij ervan, June?’
June sluit zich wél aan bij de collectieve aanklacht, en post op Facebook een lijst met al het onrecht waarover ze nooit heeft willen praten, maar nu het verzameld en opgeschreven is zal het aan het oppervlak komen als kneuzingen die gloeien als je ze aanraakt, als een beschermend harnas. In het voorbeeld waarmee Freud trauma toelicht, overleeft een man een aanrijding met een trein en loopt hij ogenschijnlijk ongeschonden naar huis, maar eenmaal veilig thuis worden de eerste tekenen van zijn mankheid zichtbaar. June staat op het punt om thuis te komen, op het punt om alle littekens in haar lichaam vol littekens te doorvoelen en ze net zo uitdagend en trots aan de buitenwereld te tonen als Zuriñe toen ze mij de hare liet zien. Maar daar zijn we nog niet; ze is nog steeds die vriendin die tandenknarsend van je houdt omdat ze het niet verdraagt in de spiegel te kijken.
‘Als je een roman over schuld gaat schrijven, kun je maar beter iets ergers op je kerfstok hebben.’