View Colofon
- "Ortensio" translated to PT by Ana Cristino,
- "Ortensio" translated to RO by Nicoleta Iolanda Rus,
- "Ortensio" translated to ES by Paula Caballero,
Ortensio
Volgens hem bestaat de wereld uit lijnen. Geen evenwijdige lijnen, het maakt hem niets uit waar ze samenkomen. Wat telt is de ruimte ertussenin, en wat die ruimte vult, wat geboren wordt en sterft in de tijd die ze onver anderlijk en denkbeeldig vastlegt in de geest van de eenzame waarnemer.
De horizon die de hemel scheidt van de baai van Sant’Eufemia is een lijn. Bij een heldere zonsondergang lijkt de Stromboli vaak dichterbij. Hij ziet eruit als een bijna zwarte piramide, van de top stijgt een grijze rook pluim op, die Ortensio met moeite kan onderscheiden. Een andere lijn wordt gevormd door de keien net voor de vloedlijn. Ze blijven droog, worden niet beroerd door het getijdenschuim, ze zijn niet aantrekkelijk in de ogen van mensen die keien verzamelen. De keien die vanaf de zeebodem omhoog zijn gewoeld, zijn dat wel. Voor keien is er volgens Ortensio geen betere plek dan de zeebodem.
Dan komt het strand, groot als de woestijn. Er loopt een lange rij stenen platen doorheen, ze liggen twee aan twee.
Het pad snijdt het strand doormidden als een onregelmatig bor duursel op een laken.
Daarover loopt Ortensio naar de zee. Halverwege blijft hij staan, dat doet hij iedere ochtend. Hij is een mager oudje, zijn huid is strakgetrokken door de zon, zijn witte haren steken scherp af tegen zijn gebronsde gezicht. Zijn hemd zit in zijn bermuda gestopt, onder een leren riem met een roes tige gesp. Al zijn broekzakken zijn gescheurd, behalve de achterzak waarin hij zijn portefeuille bewaart. Daarin, een paar euro’s en een foto: zijn zoon, schoondochter en kleinzoon poseren zittend op de omheining van een berghut. Om hen heen ligt sneeuw, iedereen glimlacht.
Zijn hoest is het enige dat hem eraan herinnert dat hij gestopt is met roken. Hij moet zijn pas inhouden. In zijn neusgaten hangt nog de geur waarvan huizen doordrongen blijven lang nadat de rokers vertrokken zijn, ook al gooi je de ramen open, probeer je de tocht de geur te laten verdrij ven. Ortensio sluit zijn ogen en ademt zo diep mogelijk in. Als hij ze weer opendoet, draait hij zich om en kijkt hij naar de andere lijnen die de ruimte waarin hij leeft begrenzen.
Een witte, onderbroken lijn geeft het midden van Rijksweg 18 aan. Van waar hij nu staat, kan Ortensio het asfalt niet zien. De weg is opge hoogd, je moet eronderdoor om naar het strand te lopen, door een vier kante tunnel van een meter of tien lang, zo smal dat een grote man die zijn armen spreidt de wanden met zijn vingertoppen aan kan raken.
Aan de andere kant van de rijksweg met zijn vangrails waaraan vaas jes met verwelkte bosjes bloemen hangen, ligt de Residence waar Ortensio woont.
De Residence loopt vanaf eind juni vol met mensen die de seizoe nen die niet de zomer zijn elders doorbrengen. Mei en september bakenen een tijd af die verdwijnt.
Ortensio woont in het appartement op de derde en hoogste verdie ping. Van daaruit kan hij zijn eigen geheime wereld overzien, toekijken hoe zijn werkstuk vorm, kleur, omvang krijgt. Iedere dag kijkt hij. Vanaf zijn balkon bewondert hij de weidsheid van het strand, stelt hij zich voor hoe hij over de stenen platen naar zee loopt, precies daar waar hij nu staat. Hij stelt zich voor hoe hij halverwege blijft staan, op de plek die eerst een wei land geworden is, en dan een archipel van bloeiende plantjes die in niets lijken op de droge stengels waarmee de duinen bezaaid zijn. Vandaag ziet hij, eindelijk, bomen die schaduw brengen in de woestijn.
Ortensio gaat de stammen van zijn schepsels van dichtbij inspecte ren, hij zou ze elk bij hun naam kunnen noemen als hij ze een naam gege ven had. Het hoogste blad van de eerste boom die hij jaren geleden geplant heeft, reikt nu vier meter hoog. Terwijl hij een hand boven zijn ogen zet om ernaar te kijken, vraagt Ortensio zich af wat de eerste mens die vuur maakte gevoeld moet hebben. Die gedachte brengt hij in verband met een van zijn twee terugkerende dromen: hij staat midden in zijn kleine bos op het strand en opeens vliegt het in lichterlaaie, de vlammen slaan zich om de takken heen en de stammen splijten open, alles brandt, zijn handpalmen beginnen te smelten, Ortensio wordt wakker. Hij moet meteen het rolluik opendoen, frisse lucht inademen, de rook van de droom verdrijven die in zijn hoofd is blijven hangen.
Het balkon van zijn slaapkamer kijkt uit over de tuin van de Residence, waar de automatische sproeier behalve het gras ook een ver roeste schommel en een lange, lavastenen tafel natspuit.
In het westen de wegmarkering, het pad van stenen platen dat naar het groene eiland van zijn schepsels voert, de keien op het droge, de hori zon. De Stromboli, misschien. Alles blijft op zijn plaats.
In het oosten de laatste lijnen.
De spoorweg, vlak achter de Residence. Daarna, als je je blik wat hoger richt, de autoweg van Salerno naar Reggio Calabria, een dunne ader tussen de olijfbomen die de heuvel bedekken.
En uiteindelijk de allerlaatste lijn. De horizon die het laagland van de hemel scheidt.
Daar wil Ortensio heen in zijn tweede terugkerende droom, naar wat hij denkt dat het de andere grens van de aarde is: hij loopt naar de heu veltop en struikelt, staat weer op, en achter hem, ver genoeg om angstaanja gend te zijn, rijst een kilometershoge golf op. De zee pakt alles terug, en Ortensio schreeuwt. Vergeef me, vergeef me alsjeblieft, meer vraag ik niet.