View Colofon
- "O bombă luminează noaptea din Marão" translated to RO by Iolanda Vasile,
- "Bomba, ki je razsvetlila noč v Marãu" translated to SL by Maruša Fakin,
- "L’Affitto" translated to IT by Elisa Rossi,
- "Uma bomba a iluminar a noite do Marão" translated to PL by Gabriel Borowski,
- "O arrendamento" translated to SR by Tamina Šop,
- "Pronájem" translated to CZ by Štěpánka Huláková,
- "Sín titulo" translated to ES by Sara De Albornoz Domínguez,
Stefanie Liebreks
Arie Pos
Deze tekst is afkomstig uit Uma bomba a iluminar a noite do Marão (Een bom in de nacht die de bergen verlicht), uitgegeven door Edições Afrontamento in 2018.
Een bom in de nacht die de bergen verlicht
Mijn vingers, gezwollen van hard werk en ouderdom, schuren over mijn wangen telkens wanneer ik de tranen droog die blijven stromen. Ik ben ervan overtuigd dat de zee eindeloos is en begrijp niet hoe het kan dat ik steeds opnieuw door een golf van verdriet overvallen word terwijl ik al dood ben vanbinnen. Is er dan geen rust na het einde van alles?
De zee heb ik nog nooit gezien, maar ik weet hoe men wegen baant. Water is ongrijpbaar, gaat altijd waar het wil, maar ik kan het langs geulen leiden en zijn koppigheid in mijn voordeel laten werken, voor het me weer door de vingers glipt om de diepe krochten van mijn onwetendheid te vullen. Ik heb de grootte van mijn verwondering bij het aanschouwen van de oceaan nog niet kunnen meten, ik weet even weinig van horizonten als van lezen of schrijven, en ik mis in mij de diepte om de zeeën van nieuwsgierigheid van de ondervragers hier te vullen.
Wat kan ik hen vertellen? Wat weet ik ervan, anders dan dat de klok niet teruggedraaid kan worden? Mijn verdriet was voor het leven, maar daar wist ik wel raad mee. Ik kleedde me in het zwart, hield me voor haar aan de rouwvoorschriften, God hebbe haar ziel, ik onthield me van uitspattingen – alsof ik me die zou kunnen veroorloven! – en geraakte gewend aan dat zwarte bestaan. Maar ik wist nog niet welke smaak je in de mond krijgt als de tragedie aanklopt en aankondigt dat elke dag van je verdere leven zwaarder zal zijn dan de vorige. Ik weet nu pas wat het is om op de rand van de afgrond te staan, hoewel ik al een vermoeden had gekregen van hoe diep die is.
Soms overviel me de gedachte dat meneer pastoor levensgevaar liep. Ik zei hem: ‘Vlucht naar Frankrijk, naar uw ouders, daar bent u veilig.’
Maar hij – en ik weet niet met welke listen hij zijn angst verjoeg, het leek wel of hij geen enkele zwakte bezat – antwoordde: ‘U weet dat Christus niet opgaf, ook al wist Hij dat Hij gedood zou worden. Hij wist wat Hij allemaal zou moeten doorstaan, Hij had de macht om de dood te ontstijgen en evengoed koos Hij ervoor om niet te vluchten.’
Moge God me mijn gebrekkige geloof vergeven – dat half uit angst, half uit onwetendheid bestaat – maar ik ging tegen hem in: ‘Meneer pastoor, u bent Christus niet, vlucht!’
En hij keek me aan met ogen woest als wilde paarden die me verpletterden. ‘Enkel een lafaard zou vluchten.’ En dat was het einde van ons gesprek.
Ik heb altijd in het dorp gewoond, een leven verstoken van grote gebeurtenissen. Ik ben een oude vrouw die alleen weet hoe je de aarde bewerkt en het weer voorspelt aan de hand van de kleur en de snelheid van de wolken die achter de bergen verrijzen. De armoede kleefde aan onze huid zoals de aarde onder onze teennagels. Mijn kinderen wilden die echter van zich afschudden en ik steunde hen daarin. Ik wilde dat ze het beter kregen dan ik. Ik zag hen een voor een naar Frankrijk vertrekken. Daarna ontving ik brieven, geld, foto’s van huwelijken en kleinkinderen en instructies om huizen te laten bouwen. Mijn grootste geluk was als ze op bezoek kwamen, ook al waren de gezinnen in aantal en rijkdom toegenomen en was mijn huis nauwelijks groter dan een schuur. Pas toen ik de omvang van de huizen zag die ze in het dorp lieten optrekken, de apparaten en meubels die ze gekocht hadden om die in te richten, de kleren voor verschillende gelegenheden die ze hadden meegebracht en de voorraden eten die ze insloegen in de stad, besefte ik wat ik hen allemaal nooit gegeven had. Ik zag het allemaal, maar er was geen schuldgevoel of wrok tussen ons. Wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft.
Op een dag, ik was toen al weduwe, paaide ik een buurmeisje met snoepgoed om me een brief van mijn Margarida voor te lezen. Ze schreef dat haar oudste nu groot genoeg was en dat ze haar in Portugal op school wilden doen. Dat ze het kind dan maar naar mij moesten sturen zodat ik voor haar kon zorgen, dat liet ik het meisje terugschrijven op briefpapier van twintig cent dat ik in de stad had gekocht. De volgende zomer kwam het meisje bij me op vakantie en toen het tijd was om naar huis te gaan, barstte het kind in tranen uit toen ze haar familie zag vertrekken en zij achterbleef. Het was hartverscheurend, maar ik deed er alles aan om mijn kleindochter zich hier thuis te laten voelen. Het jaar erop voegde haar zusje zich bij ons en dat maakte het wat draaglijker, want nu konden ze altijd bij elkaar troost zoeken. Als ze kattenkwaad wilden uithalen, spraken ze Frans. Dan deed ik alsof ik boos werd, maar stiekem genoot ik ervan.
Toen Paula de lagere school had afgemaakt, wilden haar ouders dat ze naar het lyceum ging. Maar hoe moest dat als er niet eens een weg was tussen ons dorpje en de stad? Geen denken aan om het meisje te voet te sturen, het was zowel heen als terug meer dan anderhalf uur wandelen, om maar niet te spreken van de extreme weersomstandigheden die zich zomer en winter lieten gelden in de bergen. Mijn dochter besloot het zo op te lossen: ze schraapte haar geld bij elkaar, kocht een huis in Vila Real en vroeg me om daar te gaan wonen met de meisjes. Het viel me niet mee om aan dat leven te wennen waarin alles kant-en-klaar gekocht wordt en je meer tijd binnen dan buiten doorbrengt, maar toen was ik al zo aan de kleintjes gehecht dat ik hen over de hele wereld achterna zou reizen om voor hen te zorgen. En zo werd ik een bezoeker van mijn geboortegrond en ging ik er met andere ogen naar kijken dan toen ik zelf nog in het dorp woonde. Als ik er in de weekends en schoolvakanties met mijn kleindochters heen ging om de moestuin te verzorgen – waarvan de groenten al door dieren waren opgegeten of waren verkocht of weggegeven – zag ik alleen nog maar de miserie. Geen weg waar een auto over zou kunnen rijden om iemand in nood te bereiken, geen telefoon om te bellen naar soldaten in de oorlog of geëmigreerde familieleden of zelfs maar een dokter te verwittigen, geen elektriciteit om een toestel op aan te sluiten… Toen pas besefte ik dat wie dit ballingsoord verliet er nooit meer terug kon keren. Er trok een donkere wolk van verdriet door mijn borst uit heimwee naar mijn kinderen en kleinkinderen, versterkt door het beeld van die onherroepelijke afstand tot het dorp.
Het huis waar we gingen wonen, lag aan de rand van de stad, op weg van Cruz das Almas naar de vakschool. Het was een prachtig huis met een tuin, die ik leerde onderhouden hoewel ik ernaar hunkerde mijn voeten vuil te maken in de aarde. Ons huis had twee verdiepingen, maar de straten rondom waren omzoomd met statige villa’s waar ingenieurs, professors en artsen woonden. Zo ook dokter Bento, die gewoonlijk te hulp schoot als een noodgeval in het dorp om een arts en priester vroeg. Dan had je nog de edelachtbare Felismino Morgado, rechter en man van weinig woorden. Op dinsdag en vrijdag, de marktdagen, gingen de echtgenotes van deze belangrijke heren heel vroeg de deur uit met hun dienstmeiden om er de beste producten te kiezen voordat het volk uit de omliggende dorpen begon toe te stromen. Ik ging er liever wat later heen in de hoop een van de buurvrouwen uit het dorp tegen te komen en wat nieuwtjes van thuis te horen. Vaak vroegen ze me om een gunst, die ik hun graag verleende, zoals documenten afleveren bij overheidsdiensten of wat vragen op het postkantoor. Mijn eenzame dagen thuis kropen voorbij, dus elk excuus om buiten te komen was goed, zeker als ik iemand van dienst kon zijn. Toch voelde ik me een deftige dame, omdat ik me niet net als mijn vroegere buren krom moest werken om eten op tafel te brengen en die kleine dingetjes die ik voor hen deed hielpen mijn geweten sussen. Aangezien ik de gewoonte had opgevat dagelijks naar de mis te gaan, schreef ik dat onbehaaglijke gevoel in mijn biecht toe aan de privileges die me van mijn gelijken scheidden.
Intussen kostte het huis mijn dochter en schoonzoon handenvol geld en wilden ze een gedeelte verhuren. Aangezien het huis uit twee verdiepingen bestond, zetten we de slaapkamer en salon op de benedenverdieping te huur. Aangrenzend was een badkamer die enkel voor het gebruik van de huurder bedoeld was. Op diezelfde verdieping had je de eetkamer en de keuken en daarboven lagen onze slaapkamers en nog een badkamer. Volgens het contract dat we opstelden, kon ik koken voor onze huurder, aangezien de keuken niet gedeeld was.
Welnu, tussen degenen die de ruimte wilden huren, bevond zich ook een priester. Ik had niets te beslissen en deed slechts wat Margarida me opdroeg, maar toen ik hem aan de lijn had, liet ik hem duidelijk merken dat hij mijn voorkeur had. Eerst en vooral omdat hij een man van aanzien was en ten tweede omdat hij een goede invloed op mijn kleindochters kon hebben, die niet erg veel interesse toonden in de kerk. En ten slotte omwille van iets wat ik niet kan benoemen. Ik vond hem aardig en had een goed gevoel bij hem, dat moet het geweest zijn. Mijn Margarida ging akkoord en niet veel later kookte ik voor vier. Het duurde niet lang voor ik meneer pastoor de opvoeding van de meisjes toevertrouwde. Ze zaten alle twee op het lyceum en hadden iemand nodig die hen kon helpen bij het studeren en hen zo nodig kon aansporen. Zoals ik al zei, kan ik zelf niet lezen of schrijven.
Mijn verdriet verstikt me en ik haat het om hier te zijn. Ik bad mijn hele leven om hetzelfde: dat God me niet in zonde zou laten sterven, dat Hij mijn geliefden in goede gezondheid zou houden, dat Hij me zou behoeden voor schandalen, dat Hij me de gevangenis, het ziekenhuis en de rechtbank zou besparen. Het is nu wel duidelijk dat mijn gebeden niet verhoord zijn, alleen begrijp ik nog niet welke zonden ik heb begaan om dit te verdienen.
We verhuurden de kamer al zes jaar en ik kon me geen betere huurder wensen. Altijd hoffelijk, oprecht, goedgeluimd en welbespraakt. Het lijdt geen twijfel dat hij een goede invloed had op mijn kleindochters, zoals ik al had voorspeld. Ze luisterden naar hem, gehoorzaamden hem, hij gaf enkel goede raad. Ik zal nooit vergeten dat de jongste, Lisete, op een avond tijdens het eten een leugen vertelde. Ik weet niet meer waarover het juist ging, maar het was iets onbenulligs. Meneer pastoor had het in de smiezen en herhaalde een paar keer dezelfde vraag, zodat ze de kans had haar antwoord te wijzigen. Ik kan me niet herinneren of ze had gespijbeld of iets anders, maar ik weet nog dat hij heel rustig te kennen gaf dat hij niet geloofde wat ze zei om haar zich te laten verbeteren, terwijl het meisje koppig bij haar antwoord bleef. Na een tijdje, zonder te dreigen of ook maar één denigrerend of vernederend woord te gebruiken, gaf hij te verstaan dat ze niet de waarheid sprak en dat hij geen leugens tolereerde. Ik weet niet hoe hij dat deed zonder zijn stem te verheffen om haar tot de orde te roepen. Zelfs ik, die nooit lieg, begon na te denken over de keren dat ik een leugentje om bestwil had verteld en of dat misschien ook als liegen gold.
Daarna ging hij weg. Hij vertrok naar Lissabon, ik weet niet zeker wat voor werk hij daar ging doen, maar ik denk dat hij weer les ging geven, zoals hij tot dan op het seminarie had gedaan.