Het zijn geweldige dagen geweest. Zo gaat dat, sterven, ik herinner me elke minuut. Alsof je op een reliëfkaart van het nu ligt. Ik lig op mijn rug zodat ik elke bergtop, elke vallei, alle vlakten kan voelen. Het leven gaat niet voorwaarts of achteruit, er is alleen nu, nu, nu. Na een tijdje doet het pijn op een heel specifieke plek, als een dolksteek, en ik schrik op net als toen de rechter me ter dood veroordeelde. Zo gaat dat, het gebeurt verschillende keren, maar een ervan is definitief. Voor je gevoel kan het einde lang duren, voor mij is het al gaande sinds het vonnis van de rechter op het gerechtshof.
‘Ik? Ik?’
Ze zeggen dat je je leven aan je voorbij ziet flitsen, dat je aan je ouders denkt, maar ik dacht alleen heel krampachtig aan mezelf. Nu stel ik geen vragen meer, ik herhaal mezelf niet. Ik heb me volledig overgegeven aan mezelf en aan het nu. Er is niks anders. Ik herinner me die dubbele vraag als iets waaruit blijkt hoe pathetisch het leven is en hoe pathetisch de dood. Als ik terug in de tijd kon, dan veranderde ik dat in elk geval: ik zou niet vragen ‘Ik? Ik?’ maar ik zou de woorden van rechter door de zaal laten echoën, als het advies van een goede vader. Ik zou mezelf de heimelijke blikken van de aanwezigen besparen, hun gesloten gezichten die in gedachten antwoordden: ‘Ja, jij’. Natuurlijk waren ze boos. Iemand was vermoord en alles wees erop dat ik de dader was. Jij, een moordenaar?, vragen jullie. Stel me geen moeilijke vragen. Ieder het zijne.
Het was een verrassing dat ze me lieten koken, bij wijze van laatste wens. Ik kook ontzettend graag. Als ik toen ik jong was een kookcursus zou hebben gewonnen, dan zou ik de rest van mijn leven hebben gekookt en gegeten in plaats van mensen te vermoorden. Laat ik even duidelijk maken dat ik niemand heb vermoord. Dat ik het idee in mijn gevangenenhoofd heb gezet dat ik gedurende al die jaren mensen heb vermoord, komt door al die tijd in de cel. Net als in de film: het opsteken van een sigaret, familie of de familie van het slachtoffer bellen, om hen om vergiffenis te vragen, vragen of ze je lievelingseten willen brengen, zoals je moeder het maakte, allemaal legitieme laatste wensen voor een terdoodveroordeelde. Dat ik zelf mijn laatste maal mocht bereiden was een verschrikkelijke verrassing, een goede. De keuken en alle tijd voor mezelf te hebben, de nabijheid van snijgerei, vuur, zout en ui. Het bereiden van een maaltijd lijkt erg op moorden, langzamer, en soms worden we uit veiligheidsoverwegingen niet begeleid.
Ik ga dood. Het verbaast me dat ze me gewoonweg zullen doden. Ik ben niet ziek, vorm geen dreiging, ben niet bang, ik ben zo’n levend wezen dat denkt het eeuwige leven te hebben. Die zijn er, zulke wezens.
‘Doe wat je wilt. We houden je in de gaten van buiten de keuken. Kook op je gemak, haal geen streken uit,’ zeiden ze.
‘Je leven is afgelopen. Je dood is begonnen,’ zeiden ze.
Ik zocht een tijdlang naar de langzaamste recepten ter wereld, of de moeilijkste, maar de computer antwoordde steeds met de tien makkelijkste recepten, de simpelste, de lekkerste maaltijden die je in minder dan vijf minuten op tafel zet. Het koken versterkt dat misleidende idee van tijd: begin, midden en eind; bereiden, eten en opnieuw beginnen. De geweldige chemische processen, de temperatuur, de manieren waarop ingrediënten veranderen, apen de dood en de wederopstanding na, keer op keer. Ik wist me altijd raad met deze enorme messen, uit een Japanse film. Met zo’n mes snijd ik de bieslook en paprika’s. Elke beweging met mijn pols is mooie praat waarachter ik me verschuil en het lijkt alsof ik niks zeg. Ik vraag niet om vergiffenis, niet op een lege maag. Het vlees ligt in het zout, gebukt onder de peper en kruidnagel om op smaak te komen. Het idee van de dood en dat van de marinade lopen in elkaar over, nemen tegelijkertijd tegenovergestelde plaatsen in. Er is water dat kookt. Zoals altijd, dat is iets vertrouwds bij menselijke metamorfosen, al sinds de belegering van de oude kastelen. Net als kokende olie, waarbij de kleur van olie onschuldiger is dan de textuur, het onverslaanbare vet dat over de muren druipt. Het vlees verandert van kleur en toont het harde bruin van permanente dingen en ik vraag me af: heb ik dit gedaan? Ik ben pas halverwege en de herinneringen vliegen me al aan, onderbreken mijn bewegingen met hun gegil. Elk ingrediënt, elke snede, elke permanente verandering in de keuken laat ons zien waartoe we in staat zijn, herinnert ons aan het goede en het slechte, keer op keer. Elke boosaardige beweging is uitgevonden om brood op tafel te brengen, om ons te inspireren. Het vlees suddert onder een doorzichtige deksel, ernaast liggen groenten in kokend water, twee soorten voedsel die veranderen in een definitieve maar andere richting, en toch met elkaar verenigbaar.
Voor haar dood wilde de vrouw dat de man er vanaf zag. Zo gaat het altijd bij een moord, een van de twee besluit ervan af te zien. Ze vonden haar in een houding die vaktechnisch ook wel ‘de smekeling’ wordt genoemd. Ze lieten me verschillende foto’s zien van smekende slachtoffers, maar ik herkende er geen een. Ze hielden vol dat ik loog en met niet erg redelijke tussenpozen herhaalden ze de vraag, als een verliefde vrouw die zich probeert te overtuigen van de liefde van de ander. Met zo’n nekwond kon je het lichaam makkelijk in tweeën voorstellen, vanaf de nek gescheiden, een helft zegt ‘Ik ben het’, voor de laatste keer. Als ik erbij was geweest, zou ik zo’n tafereel nooit vergeten. Op het mes zaten sporen van mijn bloed. Of ik erbij was? In tegenstelling tot het bereiden van een maaltijd, wat ons al miljoenen jaren bezighoudt, is het plegen van een moord iets wat een paar tellen duurt en de moordenaar, die een seconde voor de moord alles leek te weten, is een seconde erna bijna alles weer vergeten. Hij heeft op een wit vel gekleurd, een verhaal verteld, een ongelukkig leven verzonnen waarin hij regelmatig een hond uitliet. Niemand doodt om te weten, weten is een ongeluk dat je vanuit een bepaalde hoek hebt bekeken.
Ik eet alleen, ik word vergezeld door niets meer dan de symboliek van het delen. De symboliek van het delen van een maaltijd met een terdoodveroordeelde die ik zelf ben. De bewakers gluren van achter het glas en in die transparantie word ik in de verleiding gebracht mijn lichaam ter beschikking te stellen aan de wetenschap zodat een of ander laboratorium de spijsvertering van een veroordeelde kan onderzoeken. In werkelijkheid zal ik geen tijd hebben om mijn spijsvertering te voltooien en ik stel me voor hoe het eten uit mijn mond komt als al die elektriciteit naar binnen stroomt. Misselijk kijken de mensen weg en ze zullen niks zien, en in mijn vlees zal ik helemaal alleen het elektrische harnas voelen dat mijn ribben omringt, van binnen naar buiten, en de randen van mijn vlees rond mijn maag verbrandt.
‘Koken is een leerschool van het leven.’
Het was overduidelijk geworden dat ik naar mijn moeder had moeten luisteren. Haar geduld was angstaanjagend wanneer ze ons sloeg. Terwijl we zo werden gestraft ontdekten we de vele vormen van liefde, allemaal even belangrijk. Ze werd alleen rustig rond het avondeten, alleen dan kon ze vergeten wat mijn vader was. Voor hem zorgen was haar manier om hem te vergeten, wat wij maar al te goed begrepen. Die giftige lucht hing altijd boven ons gezin en gaf het zijn gebruikelijke consistentie.
Ik voed me met de opwinding van een virus. Het voelt alsof ik op een feestje ben waar alle gasten een terminale ziekte hebben, de ene opvallender dan de andere. Ik ben niet bang of lui, eten is een van de oudste gebruiken. Ik voed het vermoeden dat mijn vader, als hij mijn moeder had overleefd, me aan een nomadenfamilie in Centraal-Azië zou hebben verkocht die me heel goed zou hebben behandeld en me zonder zadel zou hebben leren paardrijden.
‘Zeg, duurt het nog lang, ongelukkige?’
Sommige stemmen kun je gemakkelijk negeren. Ik kan jullie verschillende verdrietige liefdesverhalen vertellen, maar niet over seks. Iedereen weet dat de liefde belangrijk is. Het is bijna tijd voor het moment van stilte. Stoffen leggen tientallen meters af door mijn lichaam, altijd omlaag. De maag is een filosofenhut, verwarmd voor de winter. Ik vrees de narcose meer dan de operatie. Ik zou graag in bed sterven, in mijn slaap. Ja, ik moet me inderdaad onsterfelijk hebben gevoeld, waarschijnlijk toen ik heel klein was en huilde, net uit mijn moeders buik. Ik weet zeker dat het uitspreken van het woord ‘ongelukkig’ tegen de regels is. Woorden hebben dat effect niet op mij. Het moment voor de dood is een staat waarin we maar al te lang verkeren en we kunnen niets aan die stand van zaken veranderen. Ik ben niet enorm geïnteresseerd in de toekomst. De toekomst is een massieve muur, gelukkig heb ik strakke, hedendaagse architectuur altijd weten te waarderen. Ik weet dat ik op mijn manier zal sterven, is dat niet hoe we allemaal gaan? In het uur van je dood, in die wrede duisternis, roep je ofwel om je moeder, ofwel om je geliefde vrouw, we gillen woorden zonder betekenis. De toekomst is doof en het verleden stom. Ik zal niks zeggen, ik zal wakker zijn en me vermaken met de elektrische kracht van de naderende dood.
De deur gaat open.
‘Uw handen.’
Ik steek mijn handen uit.
‘Uw schoenen.’
Zonder te bukken doe ik mijn rubberen schoenen uit. Ik word in de boeien geslagen.
‘Er zit iets aan uw mond.’
Ik buig voorover en een van de bewakers haalt zwijgend een servet langs mijn lippen. Ik kwijl.
‘U zult wel uw buikje rond hebben.’
Ik glimlach. Ik voel me een winnaar. Ik vraag hoe laat het is.
‘Het is tijd.’
De tweede bewaker maakt mijn horloge los en haalt hem voorzichtig van mijn pols, alsof hij een onthoofding wil vermijden.
‘Zodat hij niet kapot gaat.’
Ik inventariseer nogal snel wat ik meeneem in mijn laatste uren en in mijn hoofd denk ik terug aan het speelgoed uit mijn jeugd. Een houten paard, een pion, een stukje krijt, blijvende herinneringen aan waardeloze dingen.
‘Het is zover.’
Ik hoor een oorverdovende stilte, heel kort, alsof iemand anders dan ik om vergeving wil vragen. Een derde bewaker legt zijn hand op mijn schouder. Het teken dat we allemaal mensen zijn. En dat we haast hebben.
De gemiddelde duur van het spijsverteringsproces loopt voor verschillende voedingsmiddelen uiteen. Rode vruchten: twintig minuten. Druiven en sinaasappels: ongeveer dertig minuten. Appels, peren en salades zonder olijfolie: veertig minuten. Wortels en rapen: vijftig minuten. Vis: een uur. Vlees: ruim drie uur. Gerookt spek: twaalf uur. Water: onmiddellijke opname.
Ten slotte loop ik naar buiten, in slow motion, naar de gang des doods. Alsof ik opnieuw een primitief plezier voel dat ik lang geleden achter me heb gelaten. Ik loop verder. Wat binnen is en wat buiten, weet niemand. De moordenaar: is die binnen of buiten? Het slachtoffer? Buiten, natuurlijk, daar twijfel ik niet aan. Ik veins een bedachtzame blik, laat mijn hoofd lichtjes hangen en zet de ene voet voor de andere, als een olifant. Ik weet niet waar ik mijn handen moet laten. Ik had me voorgesteld dat het een oneindige gang was, in elk geval metaforisch oneindig, maar aan het eind, recht voor me, is een muur. Ze zeggen dat ik naar links moet. Uiteindelijk is het toch geen gang des doods. Ik sla links af en ik krijg opdracht om te gaan zitten. Hoe ik weet dat dit geen gang des doods is? Ik weet het gewoon. Ik ga zitten. De directeur kijkt me in de ogen als iemand die gilt: ‘Ze gaan een onschuldige vermoorden!’
‘We gaan geen onschuldige vermoorden,’ kondigt hij aan. ‘We hebben de echte dader gevonden. U bent onschuldig, we hebben bewijs. De moordenaar zal niet ter dood worden veroordeeld, omdat hij al dood is. Zijn leven is voorbij, zijn tijd verstreken, hij heeft voor zijn daden geboet. Dood gaan we allemaal.’
Plotseling ben ik een onschuldige met een volle buik. Ik word me bewust van lichaamssappen, innerlijke geuren, ik maak onwillekeurige bewegingen die me ervan overtuigen dat ik leef en functioneer.
‘U wordt binnen een paar uur vrijgelaten. Bereid u voor. Een uur of twee.’
‘Ik? Ik?’
Ik heb alle tijd van de wereld. Het is alsof ik iemand anders ben, mijn handen zijn nog in de gevangenis maar mijn voeten en hoofd zijn al daarbuiten, zonder iets te doen te hebben. Dit heb ik niet gedaan, dat heb ik niet gedaan. Ik leer dingen, opnieuw. Ik heb alle tijd van de wereld, maar voor nu besluit ik te gaan slapen en de spijsvertering rustig zijn gang te laten gaan.