Nog 47 nachten
De mondhygiënist haalt de haak uit mijn mond.
‘Zie je dat?’ vraagt hij bijna trots.
Op de haak ligt een laagje grijzig speeksel.
‘Dat komt uit de pocket.’
Een vreemd woord voor een gat tussen mijn tandvlees en mijn achterste kies. Een pocket voelt groot, als iets waarin je sleutels kunt bewaren, misschien zelfs handgel of een telefoon. Alles wat in mijn pocket zit, zijn vermaalde etensresten van maanden terug.
Niet veel later komt de tandarts erbij, op het computerscherm wijst hij naar mijn kaak. De verstandskies rechtsonder is gaan liggen, zijn wortels steken naar achter, de bovenkant drukt tegen mijn achterste kies.
‘Waarom doet hij dat?’ vraag ik.
‘Dat weten we niet,’ zegt hij,’ soms gaan kiezen bewegen.’ Over drie weken moet ie eruit.
Die avond lukt het me niet om in slaap te komen. Ik kan alleen maar denken aan de kies die moest bewegen. Niet meer op zijn gemak in mijn tandvlees. Nooit stak hij erboven uit, voor altijd in het donker. Misschien was dat het. Een kies wil ook iets zien. Ik denk aan de tand van de maaltijdbezorger die ontbrak, zijn lach was gul, een rij witte tanden met een gat ertussen. Ik wil weten waar zijn tand nu is. Of er een nieuwe voor in de plaats komt. Misschien moet ik googelen, dat is altijd een goed idee om middernacht. De mensheid bevindt zich in een tussenfase, staat er. Onze kaak wordt steeds kleiner, omdat we sinds de Industriële Revolutie steeds meer bewerkt voedsel eten, maar de verstandskiezen zijn nog niet uitgefaseerd. Die zijn nog even groot als duizenden jaren geleden. Verstandskiezen gaven geen gehoor aan de wil van de evolutie. Ze groeiden telkens weer aan in het zachte stukje kraakbeen waar eigenlijk geen ruimte meer voor ze was. Daar komen ze, elke keer als een mens volwassen dreigt te worden, groot en onhandig tevoorschijn. Een stukje tand uit een andere tijd.
Nog 27 nachten
Ik zit tegenover de kluisjes van de dokters in het ziekenhuis. Artsen in witte jassen lopen aan me voorbij. Ik vraag me af of ik niet zenuwachtiger moet zijn. Nooit eerder hoefde er iets uit mijn mond te worden verwijderd. Terwijl die gedachtes opborrelen, tik ik met mijn hielen tegen elkaar. Een deur gaat open, misschien is dit mijn beurt, een dokter met een ongeschoren kin komt naar buiten. In zijn hand een kleine zaag. Ik schuif verder naar achteren in mijn stoel. Bij handenarbeid op de basisschool gebruikten we precies dezelfde venijnige zagen. Moos had het topje van zijn vinger ermee afgezaagd. Per ongeluk. Misschien vindt deze arts het grappig om eens in de zoveel tijd door de hal te lopen met zo’n ding om de nieuwe patiënten de stuipen op het lijf te jagen. Of misschien word ik zo echt opengehaald met een zaag. Een andere deur gaat open
‘U mag komen. De kaakchirurg komt zo.’
De assistent wijst met een groots gebaar naar de behandelstoel. Ze legt een lichtgroen vel over mijn hoofd, in het midden zit een gat voor mijn mond. Licht van de lamp schijnt door het plastic vel heen, net als de schim van de assistent.
‘Mag ik de kies houden?’
Ik kan de assistent niet aankijken.
‘Ja, hoor.’
Ik zie de kies al op mijn nachtkastje liggen. Misschien pak ik hem soms vast als ik niet kan slapen, ga ik met mijn vingers langs de scherpe randjes die zo lang verstopt zaten en nu eindelijk spits mogen zijn. Zoals ik zelf spits en scherp wil zijn. Of een ketting, ik kan er ook een ketting van laten maken.
‘We prikken nog eens,’ zegt de kaakchirurg.
Mijn voeten graven nog dieper in het leer van de behandelstoel. De koude naald steekt opnieuw in mijn tandvlees, ik voel hem tussen mijn zenuwen door glijden. Een ijzerachtige smaak gemengd met chloor. De pijn zeurt door tot in mijn hersenen, kleine stroomschokken die op en neer schieten.
De tweede verdoving werkt sneller, ik voel niets meer, ik hoor alleen immens gekraak dat van alle kanten lijkt te komen. Het duurt lang, ik wil de schaduwen boven me niet meer zien bewegen. De kies heeft zo zijn best gedaan om hier te zijn, zijn wortels diep in mijn vlees verzonken. Al dat gewrik kan niet goed zijn. Misschien had er iemand dood moeten gaan aan een verstandskies, denk ik, dan zou de evolutie begrepen hebben wat er op het spel stond. Nu komen ze steeds terug, omdat ze telkens redelijk moeiteloos worden uitgetrokken. Die gedachte moet weg, want misschien ben ik degene die zal bezwijken aan een verstandskies.
Plots duwt de assistent een koud pakket tegen mijn wang. Als ze de lap stof die over mijn gezicht lag wegtrekt, is de tandarts al verdwenen. Er zou meer ruimte in mijn kaak moeten zijn maar alles voelt juist geplet.
‘De kies is verbrijzeld,’ zegt de assistent.
Ik moet zelf de conclusie trekken dat hij dus niet mee naar huis kan. De verstandskies ligt in stukjes op een bebloed lichtgroen ziekenhuisvel. De assistent frommelt het samen als ze ziet dat ik ernaar kijk.
‘Tot ziens,’ zegt ze zonder op te kijken.
Ik hoop dat ze ongelijk heeft.
Nog 23 nachten
De zwelling kan de eerste vijf dagen toenemen. Ik lees voor de honderdste keer het formulier dat ik heb meegekregen. Ik laat het formulier zakken en bekijk mezelf in de spiegel. Aan de rechterkant zit een bult zo groot als mijn vuist, bloedvaatjes zijn gesprongen en lopen als bliksemschichten over mijn wang. Er heeft zich over de gehele rechterhelft van mijn gezicht een blauwe plek gevormd die aan de zijkanten geel is uitgeslagen. Het ziet eruit alsof ik ernstig mishandeld ben.
Het lukt me sinds de chirurg in mijn kaak heeft gesneden niet meer om te slapen, omdat ik niet meer op mijn rechterzij kan liggen. De pijn is te snijdend, het is of iemand constant mijn verstandskies eruit probeert te trekken. Het is allang voorbij, maar toch gebeurt het nog steeds. Als een straf van de kies, die me elk moment wil herinneren aan wat ik heb gedaan. Ik slik om de drie uur pijnstillers, eerst twee paracetamol, dan de grootste pil ibuprofen die verkocht wordt en dan begin ik weer opnieuw. In de nacht hoef ik er geen wekker voor te zetten, want ik kan toch niet slapen van de pijn.
Nog 22 nachten
Misschien moet ik toch de eerste mens zijn die de evolutie leert dat de verstandskies niet meer welkom is. Ik moet sterven om de rest van de mensheid te behoeden voor slapeloze nachten en blauwe wangen zo groot als molshopen. De pijn is te groot, te aanwezig, te kloppend. De kies die verbrijzeld is en nu ergens tussen het ziekenhuisafval ligt, misschien op een vuilnisbelt, tussen alle andere verbrijzelde kiezen van de afgelopen dagen.
Het is 4:03 en ik bel de huisartsenpost. Een vrouw met een doorrookte stem neemt op.
‘Mijn verstandskies is afgelopen dinsdag getrokken en het gaat niet zo goed,’ zeg ik met bibberende stem.
De vrouw blijft stil.
‘Ik heb zoveel pijn, ik kan niet meer slapen, al dagen niet, het is zo opgezet, ik kan niets meer.’
Nu ik alles heb toegegeven komen de tranen. De keren dat ik moest huilen van de pijn kan ik me haast niet meer herinneren. Misschien was het toen een wesp me prikte, dat ik zo schrok van de pijn die een paar tellen later pas intrad.
‘Och schat,’ zegt ze. ‘Er is op dit moment geen kaakchirurg aanwezig, maar ik kan je wel wat verdoving geven tot maandag. Dan kun je zo snel als je kan naar de afdeling. Ik leg het hier voor je klaar.’
‘Ja.’
‘Want je hoort niet zo’n pijn te hebben.’
Ik knik met haar mee, nog meer tranen komen naar buiten. En zij hoort het allemaal.
‘Kun je hierheen komen?’
Mijn joggingbroek wappert in de wind, het is kouder dan ik dacht. Ik rits mijn jas nog verder dicht. Het doet me goed een doel te hebben. Ik negeer de duizelingen, mijn missie is het ziekenhuis. Daar liggen vier morfinepillen voor me klaar. Ik draag een idiote trui die ik ooit kreeg van een vriend. I can’t fuck, staat erop. Ik haat truien waar iets op staat. Ik ben gaan zweten op de fiets, eenmaal binnen rits ik mijn jas open, maar het geeft geen verlichting.
‘Dat valt vast wel mee,’ zegt de portier en hij grijnst naar me. Vlug rits ik mijn jas weer omhoog. Achter de balie in de wachtkamer staat een vrouw, ze schuift de pillen naar me toe zonder te vragen naar legitimatie.
‘Slaap lekker,’ zegt ze erbij.
Pas in bed neem ik de eerste pil. Ik kijk Sex and the City om maar niet bewust de overgang te voelen, en toch gebeurt het. Een grote waas trekt zich over me uit. Ik verkeer bijna meteen in een roes die me in slaap drukt. In de droom zit ik in een doos, duw mijn handen zo hard ik kan tegen de bovenkant, maar krijg geen beweging in de flappen. Zo slaap ik acht uur lang. Om drie uur ’s middags word ik wakker met brandende pijn. Het eerste wat ik doe is in de spiegel kijken. Mijn wang is nog meer gegroeid, mijn mond gaat nog maar paar millimeter open. Niet alleen de verstandskies is een overblijfsel van honderden jaren geleden, mijn hele fysiek neemt de vorm van de middeleeuwen aan. Ik stuur selfies naar mijn vrienden, die dan lachen en vragen om meer foto’s.
Alle verstandskiezen die nog in mijn mond zitten mogen blijven, zeg ik tegen mezelf, misschien nog enigszins high van de morfine. Jullie zijn onaangepaste wezens waarvoor ik ruimte wil maken. Desnoods verleng ik mijn kaak. Ik weet nog niet hoe. Een vriend van me kocht ooit een breekijzer omdat hij zijn fietssleutels altijd kwijtraakte. Daar kan ik wellicht iets mee. Evolutie wil alleen leren van gruwelijkheden. Niet van een paar morfinepillen en een lompe kaakchirurg.
Nog 21 nachten
Om half negen in de ochtend mag ik op de polikliniek komen. Mijn eigen arts heeft vrij. Een andere man drukt heel hard op mijn wang, weer die tranen in mijn ogen en deze keer ook een brokkelige vloeistof in mijn mond. De assistent houdt een kartonnen bakje onder mijn mond, waarin ik moet spugen. Met zijn duimen blijft hij op mijn wang duwen, zelfs door de laatste morfinepil heen voel ik pijnscheuten. Bruinig spul blijft uit mijn mond lopen. Ik durf niet meer in het bakje te kijken, dat nu zwaarder voelt. Met een recept voor antibiotica en instructies over hoe ik de pus in mijn wang zelf kan verwijderen verlaat ik de ruimte. Nooit eerder stond ik zo onstabiel. Ontbijt had ik niet naar binnen gekregen, dat paste niet door de gleuf die mijn mond nu is. Bij de apotheek val ik flauw.
De kies mist me. Dat is niet waar ik aan denk terwijl ik op de grond lig. Als je flauwvalt denk je nergens aan, dan is er niets. Als ik bijkom heb ik geen idee hoelang ik weg ben geweest. Het zouden een paar seconden kunnen zijn, of uren, misschien zelfs maanden. Flauwvallen is wat ik me voorstel bij de dood. Als ik bijkom, zie ik een vijftal hoofden boven me zweven. Allemaal met dezelfde bezorgde blik.
De kies mist me, dat denk ik wanneer ik weer in mijn eigen bed lig. De eerste antibioticapil heb ik doorgeslikt. Om het halfuur druk ik pus uit mijn wang. Het vocht sijpelt tussen mijn kies en mijn tandvlees mijn mond binnen. Zo snel ik kan spuug ik het uit in een beker op mijn nachtkastje. De uren trekken traag voorbij. Op Instagram doen mensen een wandeltour door de stad langs vijf restaurants, ze fotograferen eten op kartonnen bordjes. Kartonnen bordjes die van hetzelfde materiaal zijn gemaakt als het spuugbakje in het ziekenhuis. Anderen nemen selfies met hun baby, soms houdt de baby een flesje bier in haar handen. Ik wil het allemaal zien.
‘Je bent helemaal bij,’ zegt Instagram.
Op Twitter is iedereen verontwaardigd. Of ze zeggen zelf niets, maar retweeten iets en zetten er ‘Dit!’ boven.
Nog 7 nachten
Als ik aan een vriend vraag wanneer de pijn stopt, zegt hij dat ik het niet door zal hebben, dat ik het huis uit zal lopen en me ineens zal realiseren dat de pijn weg is. Dat ik er al een paar uur geen last van heb zonder het te merken. Daar klamp ik me aan vast. Ik ben weer chips gaan eten, al ben ik wel steeds bang dat er iets blijft steken in het gat achterin mijn mond. Na iedere maaltijd, snacks meegerekend, plaats ik een injectiespuit op de plek waar eerst mijn verstandskies zat. Ik druk water in het gat en zo hou ik het schoon. Dat moest van de assistent.
De dag na de laatste nacht
De vriend had gelijk. De pijn is weg. Ineens voel ik de aanwezigheid niet meer. Ik krijg de spuit niet meer in het gat, het tandvlees is aan elkaar gegroeid. In de spiegel zie ik hoe er een richel is gevormd, zachtroze en gezond. Er is een zerk gekomen over de plek waar de verstandskies had gezeten. Een overblijfsel uit een stenen tijdperk dat ik liever bij me was blijven dragen.