Luz stond al meer dan een halfuur in de zon te wachten. Af en toe liep ze over de stoep heen en weer om de stijfheid in haar benen te verdrijven en minder last te hebben van haar zware buik. Haar ogen gleden razendsnel over het drukke autoverkeer in de laan, vooral wanneer er ergens een op
trekkende motor klonk. Maar nee, niets.
Ze besloot beschutting tegen de hitte te zoeken onder het afdak van het gebouw. Op dat moment kwam er een kleine rode auto achter een bus vandaan gezigzagd. Luz zag hoe Jaime vol op de rem trapte en een paar keer toeterde, alsof hij al een hele tijd op haar stond te wachten. Ze bleef nog even in de schaduw staan.
‘Gefeliciteerd,’ zei Jaime.
‘Schiet op, we staan dubbel geparkeerd.’
Luz’ rug sloeg tegen de rugleuning toen Jaime de koppeling losliet en optrok.
Pas aan de rand van de stad zei Luz: ‘Gaan we niet naar huis?’ Jaime grijnsde triomfantelijk.
‘Kijk eens onder je stoel.’
Met veel moeite reikte Luz over haar buik heen naar het pakje dat Jaime daar had neergelegd. Het was een doos ter grootte van een boek, in gepakt in groen cadeaupapier.
Toen ze het lint eraf trok las Luz hardop: beleef de ervaring. ‘Dat gaan we dus doen.’
‘Nu?’
‘Jazeker. Vandaag is de dag dat we verkering kregen, en nou ja… Ik wou het op de een of andere manier goedmaken.’
‘Goedmaken.’
‘Nou kijk…’ Jaime probeerde zichzelf tijd te geven om na te denken. ‘Ik bedoel, voor de afgelopen dagen.’
‘Aha.’
Ze waren de stad uit en een paar minuten later reden ze een provin ciale weg op met aan weerszijden olijfbomen. Luz zette de radio aan, die de stilte nog een paar kilometer lang verdreef.
Na een tijdje begon Luz weer te praten: ‘En waar gaan we die erva ring dan wel beleven, als ik vragen mag?’
‘Jij houdt toch zo van dieren?’
‘Ik ben dol op dieren.’
‘Nou, dan wordt het zeker een succes, let maar op.’
‘Het is drie uur ’s middags en ik heb nog niet eens geluncht.’ Jaime zocht met één hand achter zijn stoel en haalde een plastic zak tevoorschijn die hij op Luz’ schoot zette. Ze keek erin: een flesje water, een broodje gezond, een paar chocoladesnacks, een pak koekjes en twee blikjes frisdrank.
‘Nee maar, nu ben ik werkelijk onder de indruk.’
Ze haalde het plasticfolie van het broodje en begon het op te eten. Luz had haar broodje bijna op toen de auto stopte voor een grote, ronde poort waarop stond: safari: wilde dieren bij u om de hoek. Voor de ingang stond een man in tropenuitrusting die hen een paar foldertjes gaf en de regels van het park uitlegde: u mag de route in uw eigen auto afleggen, maar uitstappen is strikt verboden; foto’s maken mag, maar zonder het raam open te draaien, toeteren is verboden en de dieren, die overal op het terrein vrij rondlopen, hebben altijd voorrang. Streng verbo den om ze te voederen.
‘Vooral de apen zijn erg brutaal en kunnen zelfs agressief worden,’ zei hij, terwijl hij naar het stoffige pad wees waar de route begon. De auto reed langzaam verder. Jaime zat over het stuur gebogen alsof hij bang was dat ze elk moment konden worden aangevallen door een neushoorn. Ondertussen nam Luz kleine slokjes van haar frisdrank en tuurde over de vlakte.
Een paar minuten lang reed de auto door het stof zonder dat ze ook maar één dier zagen.
‘Kijk daar!’ riep Jaime, terwijl hij de auto abrupt stilzette. Twee giraffen draafden voor hen langs, de grond trilde onder de stoelen van de auto.
‘Ze zijn groter dan ze op tv lijken.’
‘Ik heb al weleens eerder een giraf gezien,’ antwoordde Luz. ‘Wanneer dan?’
‘In de dierentuin. Als kind.’
Jaime wachtte even. Daarna zette hij de versnelling in zijn een en kwam de auto weer in beweging.
Binnen een omheining liep een neushoorn en voor het hek stond een bordje: kenny, witte neushoorn. republiek congo. ‘Maar hij is grijs,’ zei Jaime.
‘Dat wit slaat op het ras. Denk ik.’
Ze reden verder over het pad.
Onder een es lag een leeuw zijn middagdutje te doen, zonder weet te hebben van de pottenkijkers.
‘Dat is de slimste van allemaal,’ zei Jaime.
‘Hoe bedoel je?’
‘Nou, je weet wel, de koning van de jungle en zo.’
‘Nee. Daar weet ik niks van.’
‘Nou, dat dus. De leeuwin gaat jagen en zo en de leeuw ligt rustig te wachten tot ze hem eten komen brengen.’
‘Dat meen je niet.’
‘Zo is het altijd geweest.’
‘Ik weet niet wat ik hoor.’
‘Echt, dat zeggen ze altijd in documentaires en encyclopedieën, ik verzin het niet.’
‘Je overtreft jezelf.’
Jaime besloot zijn mond te houden. Een poos lang reed hij in stilte verder.
Ze kwamen langs een klein meer waar aan de oever drie zebra’s graasden. Luz ging rechtop zitten en drukte haar gezicht bijna tegen de ruit.
‘Stop.’
Jaime remde langzaam af. De wagen bleef staan in de schaduw van een paar enorme bomen langs de kant van de weg. Tussen de stammen door bleef Luz de zebra’s bewonderen.
‘Wat zijn ze mooi.’
‘Nou, die aap daar is anders zo lelijk als de nacht.’
‘Welke aap?’
‘Dat vrouwtje daar. In die boom rechts, zie je d’r?’
Luz keek omhoog. In de boom zat een reusachtige aap met een grijzige vacht.
‘Hoe weet je dat het een vrouwtje is?’
‘Kijk maar, ze draagt iets op haar buik. Dat is haar jong.’
‘O ja. Zou kunnen.’
‘Wat zijn bavianen goddomme toch een lelijke beesten.’
‘Je weet niet eens of het bavianen of makaken zijn of weet ik veel wat.’
‘Nou en of ik dat weet. Dat zie je aan de vacht.
De aap maakte een beweging alsof ze iets tussen de oren van haar jong uit plukte.
‘Op de savanne stikt het van de bavianen.’
‘Maar we zijn hier niet op de savanne. Heb je weleens in de spiegel gekeken?’
‘Ga je me nou vergelijken met een baviaan?’
‘Die arme aap kan er niks aan doen.’
‘Kom op, Luz, verpest het nou niet.’
‘Ik verpest niks.’
‘Alles ging goed totdat jij…’
‘Heb je dit gezien?’ Luz pakte haar buik met twee handen vast, alsof ze die voor het eerst liet zien.
Jaime wendde zijn blik af en staarde door het raam naar buiten. ‘Begin nou niet weer,’ zei hij zacht, alsof hij het antwoord niet wilde horen.
‘Dit hier is ook van jou, ga dat onderwerp nou eens niet steeds uit de weg.’
‘Ik ga het niet uit de weg. Het is alleen…’
‘Wat?’
‘Nou ja. Weet ik veel.’
‘Je bent een lafaard.’
‘Goed zo.’
‘Ik wil een beetje betrokkenheid zien, wanneer dringt het nou eens tot je door wat er over drie maanden op ons af komt?’
‘Wat een gezeik,’ mompelde hij binnensmonds, maar hard genoeg dat zij het kon horen.
De zebra’s waren verdwenen en ondertussen begon zich rond de auto een groep apen te verzamelen. Ze klauterden langs de boomstammen omhoog, een paar liepen rond te wroeten in de buurt van de wielen.
Luz en Jaime staarden naar de bavianen, luisterden hoe ze met hun nagels over het zand op de grond krabden. De aap met het jong klom steeds hoger de boom in, tot ze haar niet meer konden zien. Jaime keek naar de overkant van het meer. Er kwaakten kikkers.
‘Ik heb nooit ja gezegd.’
Hij kon haar niet aankijken, maar bij het uitspreken van die woor den voelde hij hoe zijn bloed sneller begon te stromen.
‘Je kunt er toch niet zomaar op los blijven leven, Jaime.’
‘Nooit. Ik heb nooit gezegd dat ik dit wilde.’
‘Dacht je dat dit een soort verkoudheidje was?’
Jaime legde zijn handen op het stuur. Zijn blik zweefde aan het eind van het pad, dat verdween tussen de bomen die in de verte met elkaar leken te versmelten.
‘Je hebt geen ballen.’
‘Jij altijd met je ballen.’
‘Lafaard. Vuile, smerige lafaard.’
Voordat Luz verder kon gaan, hoorden ze een tak kraken en een fractie van een seconde later viel er een aap op de motorkap. Hij kwam zo hard op de auto terecht dat hij een deuk maakte in het midden van de klep. Luz gilde. En ze had haar gil nog niet geslaakt of de aap kwam overeind en ging op zijn achterpoten staan. Hij grijnsde spottend en ontblootte steeds opnieuw zijn tanden.
De bavianen rondom hen begonnen af te druipen. Maar die op de motorkap bleef staan.
‘Verrekte rotaap. Ik kreeg zowat een hartverzakking,’ zei Jaime toen hij van de schrik bekomen was. ‘Ik hoop dat ze verzekerd zijn. Iemand zal hiervoor moeten dokken.’
Luz drukte de zak met eten tegen haar buik. Ze haalde er een choco ladereep uit en begon hem met kleine hapjes op te eten. De baviaan bestu deerde haar aandachtig.
‘Volgens mij heeft hij honger.’
Ze begon iets te zoeken in de tas.
‘Kom op, Luz, doe even normaal.’
Jaime maakte een paar wilde gebaren naar de voorruit om de aap aan het schrikken te maken.
‘Hier is ie.’
Luz haalde een langwerpige, bruin-met-gele reep uit de tas. Ze hield hem onder haar neus, alsof ze de chocola door de wikkel heen kon ruiken, en daarna hield ze hem voor de ruit. De aap tikte met zijn vinger op het glas.
‘Een Lion?’ vroeg Jaime.
De kop van de baviaan kwam steeds dichter bij de ruit.
‘Ga je die aap nou een Lion geven?’
Jaime draaide de contactsleutel om, maar een seconde eerder was het bijrijdersportier opengegaan en Luz stond al naast de auto. ‘Luz!’
Maar Luz negeerde hem, ze had alleen nog oog voor de aap, die over de motorkap naar haar toe kwam gelopen en zijn neus uitstak naar de cho coladereep.
‘Stap onmiddellijk in. Ik zweer dat ik je hier laat staan.’
Hij moest hard roepen om boven het geluid van de motor uit te komen.
‘Luz!’
Ze stak haar arm uit. Nog voor ze hem helemaal had uitgestrekt griste de aap de reep uit haar hand; hij sprong weer terug in de deuk en begon de verpakking met zijn tanden kapot te scheuren. Luz verbaasde zich niet over de behendigheid van het beest, dat de Lion onderaan vast hield terwijl hij at, alsof hij bang was om vieze vingers te krijgen. De aap zat rustig te kauwen en keek af en toe met zijn fonkelende kraaloogjes naar Luz, maar zonder echt op haar te letten, alsof de vrouw ineens deel uit maakte van het landschap.
Jaime zette de motor af, boog opzij naar het bijrijdersportier en fluisterde smekend: ‘Stap in de auto. Alsjeblieft.’
De aap had bruine tanden, likte de wikkel af en zoog na elke hap aan zijn vingers. Hij leek wel een kind. Een harig kind dat geniet van een belo ning voor goed gedrag.
Boven de bomen aan de overkant van het meer begon de lucht oranje te kleuren, de kikkers kwaakten steeds dichterbij en die baviaan zat maar te kauwen.
Luz legde haar handen naast elkaar op haar buik, zonder haar blik van het dier af te wenden.
‘Nee,’ zei ze. ‘Nog niet.’
Maar de reep was al bijna op.