View Colofon

Ik was het nooit, Maar ben het nu wel. Gevoelig voor elke Weersverandering.

Translated from SR to NL by Pavle Trkulja
Written in SR by Marija Pavlović

De wind blies de sneeuw eerst, aan de ene kant van het kanaal, in je gezicht, en dan, nadat je de brug over was gegaan, in de rug, wat het hele proces ietwat aangenamer maakte. Als je in die richting liep, kon je het landschap makkelijker bekijken, zonder je ogen toe te hoeven knijpen. Het kanaal was nog niet helemaal bevroren, maar over een paar dagen wel. Dat was zo goed als zeker. Eerst leek het wel gezichtsbedrog, maar algauw werd duidelijk dat een zwaan zich door de halfbevroren oppervlakte probeerde te worstelen, in het midden van het kanaal. 
    Hij laat al ploeterend een spoor achter, beetje bij beetje, langzaam, maar volhardend. Het is een tafereel om naar te blijven staan kijken. Het is zwaar, maar onvermijdelijk, om zijn gezwoeg aan te moeten zien. De vraag waarom hij dat stukje naar de brug niet vliegend aflegt, waar het water nog open is, blijft achterwege. De vraag waarom hij het niet vliegend aflegt, blijft achterwege, omdat ervan wordt uitgegaan dat deze strijd onontkoombaar is. Onvermijdelijk. Dat er een natuurlijke reden bestaat waarom er altijd voor de moeilijkste weg wordt gekozen.

Het verlichte knopje in de lift suggereert dat die naar beneden gaat, naar de uitgang. Ze gaat naar buiten met het duidelijke voornemen niet lang weg te blijven, even snel naar de bakkerij voor broodjes en yoghurt en dan weer terug. Ze loopt naar de deur, maar daarop staat SCHOENMAKER. Ze blijft er even staan, door het raam ziet ze binnen een man die haar over zijn bril vragend aankijkt, alsof hij probeert te raden waarom ze zo staat te talmen. Haar hand zweeft in de lucht, alsof ze de deurklink schuwt. Dan neemt ze haar besluit en stapt naar binnen.
    ‘Goedendag.’
    ‘Goedendag.’
    ‘Wat is er met de bakkerij gebeurd?’
    ‘Welke bakkerij?’
    ‘De bakkerij die hier gisteren nog zat.’
    ‘Ik vrees dat u zich in de straat heeft vergist, deze winkel zit hier al ruim twintig jaar.’
    Ze zwijgt. Kijkt om zich heen. Planken met afgedragen schoenen, een log apparaat om het leer van de schoenen te versoepelen. Schoenpoets en borstels, zo uitgestald dat ze een lange aanwezigheid in deze ruimte doen vermoeden.
    ‘Ik begrijp het niet.’
    ‘De dichtstbijzijnde bakkerij is twee straten verderop, maar je hebt ook een wat kleinere in de supermarkt.’
    ‘Dank u, sorry voor het misverstand.’
    ‘Geen probleem, tot ziens.’
    ‘Tot ziens.’
    Ze gaat terug naar huis, zonder ontbijt. Ze zet theewater op. Ze probeert te begrijpen wat er zojuist is gebeurd. Het water kookt, ze giet water over haar theezakje, wacht even, haalt het zakje er dan weer uit en doet er wat melk bij. Ze kijkt op de klok, er is nog tijd om voor haar onderzoek bij haar moeder op kantoor langs te gaan. Ze moet haar treinkaartje nog bij haar langsbrengen. Het zal vreselijk langzaam gaan, maar het is nog altijd een betere optie dan met het vliegtuig. Haar moeder heeft vliegangst. 
    Ze loopt de klokkenfabriek in. Er zit niemand bij de informatiebalie, maar ze heeft ook niemand nodig. Ze gaat naar de tweede verdieping en wandelt zelfverzekerd naar haar moeders kantoor. Ze stopt bij de deur. Tot haar verbazing ziet ze naast het opschrift BOEKHOUDING een andere naam staan: Mladen Šumanović. Ze deinst een stap achteruit en kijkt achterom, om er zeker van te zijn dat ze geen deur heeft overgeslagen. Maar nee, dit is de deur die ze al jaren neemt. En toch, naast het gewone bordje met daarop BOEKHOUDING, staat nu een andere naam. En dat is niet de naam van haar moeder. Ze klopt aan en stapt vlug naar binnen, tegen beter weten in. Achter het bureau zit een man, Mladen Šumanović. Ze kijkt hem een paar seconden aan. Hij kijkt ook naar haar, verward. 
    ‘Kan ik u helpen?’
    ‘Sorry, ik ben op zoek naar Radmila Pešić. Ben ik misschien op de verkeerde verdieping?
    ‘Op welke afdeling werkt mevrouw Pešić?’
    ‘Nou, op deze. Zij is ook boekhouder.’
    ‘Dat lijkt me sterk. Ik ben de enige boekhouder van dit bedrijf.’
    Ze haalt zwijgend het treinkaartje uit haar tas tevoorschijn en houdt het hem wapperend voor, alsof daarmee alles is uitgelegd: ‘Maar ik ben hier om haar treinkaartje af te geven.’
    ‘Weet u zeker dat u op de juiste plek bent?’
    ‘Natuurlijk weet ik het zeker. Radmila Pešić is mijn moeder. Ik kom hier al jaren. Is dit soms een grap?’
    ‘En wat hebben ze beneden bij de balie gezegd? Misschien zou u het hun eens moeten vragen. Hoewel ik er vrij zeker van ben dat er in dit deel van het gebouw geen collega met die naam voorkomt.’
    ‘Maar wie bent u? Hoe lang werkt u hier al?’
    ‘Ik ben Mladen Šumanović, boekhouder. Ik werk hier al zeven jaar.’
    Ze kijkt hem een poosje aan. Dan verlaat ze het kantoor zonder de deur achter zich dicht te doen, stopt het kaartje terug in haar tas en rent naar de trap. Ze komt langs de balie, waarachter een onbekende vrouw zit, belt haar moeder, maar haar moeder is onbereikbaar. Ze gaat naar buiten, steekt een sigaret op en blijft even staan. Ze belt Milan, maar die neemt ook niet op, hij zit waarschijnlijk in een vergadering. Ze schrijft hem een bericht: Ik weet niet of het aan mij ligt of aan deze dag, maar ik voel me echt heel vreemd. Bel me als je tijd hebt, het heeft geen haast.
    Ze drukt haar sigaret uit, ze heeft de pest aan de smaak die erna in haar mond achterblijft, altijd weer hetzelfde. Ze doet een mondkapje op, stapt in de bus en gaat zitten. Ze snapt het niet. Ze kan er maar geen logisch geheel van maken. Ze staart uit het raam, maar eigenlijk ook niet, ze laat de gebeurtenissen van de afgelopen dagen nog eens de revue passeren en probeert zichzelf er ondertussen van te overtuigen dat dit een van die situaties is waarin je niet ziet wat eigenlijk zonneklaar is, en dat je achteraf beseft hoe bespottelijk je wel niet was, omdat je een blinde vlek had voor het antwoord dat al die tijd voor je neus had gelegen. 
    ‘Vervoersbewijzen, alstublieft.’
    Ze pakt haar portemonnee, haalt het kaartje uit het vakje waarin ze het altijd bewaart en geeft het aan de conductrice.
    ‘Wat is dit?’
    Ze kijkt in de ogen van de vrouw, boven het mondkapje. Het mondkapje hangt onder haar neus. ‘Uw mondkapje is afgezakt, u hoort het over uw neus te dragen.’
    ‘Niet zo bijdehand, mevrouw. U had kennelijk alle tijd om u op te tutten en de wijsneus uit te hangen, maar u had er beter aan gedaan een kaartje te kopen.’
    ‘Ik heb u net mijn kaartje gegeven, waar heeft u het over?’
    ‘Houd u niet van de domme en stapt u bij de volgende halte maar samen met mij uit.’ 
    Ze geeft haar haar kaartje terug. Ze pakt het aan, draait het om, en ziet dat er Bibliotheek Aldous Huxley LEDENKAART op staat. Wat is dit nou weer? De bibliotheek in haar geboortestad, waar ze lid van was toen ze op de basisschool zat. Ze vouwt het open en zoekt naar de datum waarop ze voor het laatst een boek had geleend, 16.06.1993. 
    Bij de volgende halte stapt ze uit, de conductrice roept haar nog iets na, maar ze hoort haar niet, ziet haar niet, slaat geen acht meer op haar en loopt verder. Ze belt Milan. Hij neemt niet op. Ze belt haar moeder. Die is onbereikbaar.
    Ze slaat de hoek om en in plaats van het treinstation ziet ze het enorme en verlichte winkelcentrum Macy’s op de hoek van 34th Street in New York. Ze haalt haar kaartje met het logo van de Servische Spoorwegen uit haar tas en bekijkt het als een onweerlegbaar bewijs van de werkelijkheid. Ze staart naar het winkelcentrum.
    Dan houdt ze een taxi aan. Ze noemt het adres van de privékliniek waar ze een afspraak heeft bij de gynaecoloog. De taxi vertrekt en laat een klein stukje New York in zijn kielzog achter. Hij stopt voor de ingang van de kliniek. Ze gaat naar binnen. Bij de aanmeldbalie gaat ze na ze of ze nog altijd een afspraak heeft staan en krijgt tot haar grote opluchting een bevestigend antwoord. Ze neemt plaats in de wachtkamer. Ze wacht op haar beurt. Ze kalmeert wat. Sommige dingen zijn nog als vanouds. Ze gaat de behandelkamer in en gaat in de juiste houding zitten voor haar vaginale onderzoek. De vrouwelijke arts plaatst een condoom op de sonde, smeert er wat gel op, brengt de sonde zachtjes in haar vagina en draait het beeldscherm van de echo zo dat ze er allebei zicht op hebben. Ze zwijgt. Dan kijkt ze verward naar het scherm. Dan kijkt ze verward naar het scherm en drukt op een paar knopjes, maar nee, het ligt niet aan het apparaat, ze heeft vandaag al eerder onderzoeken verricht, het apparaat is nieuw en werkt uitstekend. 
    ‘Ik begrijp het niet. U heeft geen eierstokken. Ze zijn verdwenen. Ik bedoel, waar ze eigenlijk horen te zitten, zie ik nu een onverklaarbare leegte. Wanneer was u voor het laatst ongesteld?’
    ‘Twaalf dagen geleden. Hoe bedoelt u – geen eierstokken?’
    ‘Ze zitten er niet. Ze zijn verdwenen. Tijdens de vorige controle zaten ze ongeveer op deze hoogte.’ Ze maakt cirkelvormige bewegingen over het scherm. ‘Daarom begrijp ik het niet, maar ik moet wel vaststellen dat ze er niet zijn. Ik haal de sonde er voorzichtig uit, u mag zich aankleden, de doekjes vindt u achter het kamerscherm. Blijft u daarna nog even zitten, ik ga het afdelingshoofd er even bijhalen, voor een extra overleg.’ 
    Ze staat op, het duizelt haar lichtjes, ze is vast te snel opgestaan. Ze veegt zich schoon en trekt haar kleren aan. Ze verlaat de behandelkamer en laat de deur achter zich openstaan. Ze wil het afdelingshoofd niet zien, ze wil vandaag geen nieuwe hoofdstukken meer openen, het enige waar ze behoefte aan heeft is naar huis gaan en even te liggen. Ze doet haar mondkapje omlaag en steekt een sigaret op, haar handen trillen. Ze krijgt van Milan een bericht: Verkeerd nummer, waarschijnlijk een vergissing. Ze belt Milan op. Ze hoort een mannenstem, maar die stem lijkt niet op die van Milan, niet qua leeftijd, niet qua klankkleur, niet qua warmte. 
    ‘Ja?’
    ‘Milan, hoe bedoel je verkeerd nummer?’
    ‘Mevrouw, mijn naam is Miodrag, u heeft een verkeerd nummer ingetoetst, zoals ik al zei in mijn bericht.’ 
    ‘Is uw nummer 0675552424?’
    ‘Ja, dat is inderdaad mijn nummer.’
    ‘Maar dat is Milans nummer.’
    ‘Mevrouw, ik ken geen Milan, en ik heb dit nummer al sinds 2008. Kijkt u nog eens goed of u zich niet een cijfer heeft vergist.’ 
    ‘Milan, dit is niet meer grappig, ik voel me beroerd, hou ermee op. Ik moet met je praten.’
    ‘Mevrouw, dit is geen grap. Ik moet nu echt verder. Dag.’
    Ze gaat op een bankje in het park zitten. Ze belt haar moeder. Die is onbereikbaar. Ze staart voor zich uit. Plastic mondkapjes dwarrelen verfrommeld mee met de wind, sommige hebben aan de binnenkant een vlek van lippenstift. Ze staat op. Dwaalt over straat, verlangt naar huis. Ze stopt bij een verkeerslicht. Er staat een opa met een wandelstok naast haar, hij spreekt haar aan en zegt: ‘Voelt u het ook, de druk?’
    ‘Pardon?’
    ‘De luchtdruk. Ik voel me altijd zo beroerd als het weer omslaat.’
    Het licht springt op groen. Ze loopt door. Een paar woonblokken verder komt ze tot de ontdekking dat de buurt die ze zo goed kent, niet langer dezelfde is. Alsof er nieuwe flats zijn opgedoemd die daar helemaal niet horen. Alsof ze terstond verschijnen, in het tempo waarin ze loopt. Wat zijn ze lelijk. Wat is het vermoeiend. Ze blijft staan, want ze moet naar de wc. Ze doet haar mondkapje weer op en gaat bij café De Nieuwe Horizon naar binnen, ze loopt naar het toilet en let niet op de barman die haar in een vreemde taal aanspreekt. Ze strompelt de wc in, trekt haar slip omlaag, plast lang, alsof de inhoud van de hele dag zich in haar blaas heeft opgehoopt. Dat lucht op. Ze doet haar kleren weer goed, trekt door, loopt naar de kraan, wast haar handen en ziet dat haar nagels gelakt zijn, maar weet niet meer dat ze ze gelakt had. Ze kijkt in de spiegel, ziet haar spiegelbeeld en begint te gillen. Het gezicht van de vrouw die ze voor zich ziet is haar totaal vreemd. Pafferig, met wallen onder de ogen en mascara op haar vettige huid, het is een schreeuwend gezicht, maar niet van haar. Ook die tanden zijn niet van haar. Ze slaat met haar handen op de spiegel, alsof ze hem wil repareren, weer wil laten werken zodat die haar echte gezicht laat zien. Ze slaat er hard op, ze gilt, ramt er met haar voorhoofd tegenaan en maakt een barst, zodat er een beetje bloed van haar, of van iemand anders op blijft zitten. De barman staat nu voor de deur en schreeuwt in diezelfde onbegrijpelijke taal, hij brult uit volle borst, waarschijnlijk dat ze op moet krassen, wat kan het anders zijn, of dat hij de politie gaat bellen of zoiets. Ze grijpt haar tasje en loopt naar buiten, geeft de barman een duw, vertrekt en laat de deur achter zich open. Ze rent richting haar appartement, de woonblokken blijven zich voor haar uitstrekken, ze rent en wandelt, en het lijkt alsof ze steeds verder van huis is. Ze raakt uitgeput, struikelt, valt, staat weer op en vervolgt haar weg, en dat de hele tijd tot ze uiteindelijk bij haar eigen flat aankomt. Om de flat heen is het leeg, verlaten. Het geeft niet, het enige wat telt is dat ze naar binnen kan en zich kan opsluiten, kan gaan liggen en uitrusten. Douchen. Water drinken. Een kalmeringsmiddel innemen. In slaap vallen. 
    De lift is verdwenen. Alleen de trap is er nog. Ze klautert, langzaam maar zeker, naar de zevende verdieping. Ze is er, buiten adem, ze duwt de sleutel in het slot, doet de deur open, gaat naar binnen, gooit haar tasje op de grond, kleedt zich uit, kruipt in bad, neemt een douche, kijkt niet naar haar lichaam, ze weet niet wiens lichaam het is, het doet er ook niet toe, het gaat erom dat ze het wast, dat het lichaam in bed gaat liggen, dat ze het kalmeert en het vergeet. Dat het lichaam in slaap valt.  
    Als ze de volgende ochtend ontwaakt, wrijft ze in haar ogen. Ze voelt zich uitgeput, als na een nachtmerrie bij hoge koorts. Terwijl ze in haar ogen wrijft, ziet ze dat er een trouwring om haar ringvinger zit. Terwijl ze koffie zet, beseft ze dat ze een man en drie kinderen heeft. En een kat. Dat ze geen baarmoeder heeft, geen eierstokken, geen moeder, geen baan, geen Milan. Dat ze geen eigen lichaam heeft, geen eigen stad, geen eigen vakantie, geen eigen spaargeld, dat er geen treinen naar Boedapest rijden of eender welke bestemming dan ook. Dat ze niemand kent. Dat ze zichzelf niet kent. Dat ze geen nieuwe mensen leert kennen. Dat ze nergens naartoe gaat. Dat haar oude kleren haar niet meer passen. Dat ze voor het ontbijt deeg voor een kaasgerecht staat te kneden. 

Het is hem gelukt. Hij heeft zich een weg naar het water onder de brug gebaand. Nu beweegt hij zich vrijelijk in de paar vierkante meter die nog niet bevroren zijn.

More by Pavle Trkulja

24

Deze tekst bestaat uit hoofdstuk 17 en 18 van 24, uitgegeven door Partizanska knjiga in 2018. 22.12.2014 Diario de Vida  Het onwerkelijke karakter van Plaza de España wordt veroorzaakt doordat deze de grandeur weerspiegelt van een vroegere beschaving die in de moderne tijd zijn betekenis heeft verloren. Wat moet een koloniale grootmacht met zo’n groot plein, pompeus gerangschikt op verschillende Spaanse provincies en ingericht voor ceremonies uit het verleden? Koetsen reden rondjes om de fontein, een goedkope manier voor toeristen om zich even van adel te wanen. Gelukkig zijn er hier tenmin...
Translated from SR to NL by Pavle Trkulja
Written in SR by Marija Pavlović

Een gelukkig einde

Ik werd wakker van de regen. Hij had zich met mijn droom vermengd, waardoor ik in eerste instantie niet wist uit welke wereld hij kwam. Ik zwom in de eindeloosheid van de Stille Oceaan. Ik weet dat het de Stille Oceaan was, ik herkende hem van tv-programma’s. Ik zwom door zijn turquoise en kristal. Zo zeggen ze dat in die reportages, turquoise en kristal. Langs mijn heupen zwierden de sierkralen om mijn badpak mee vast te knopen. Ik herkende het van de foto. Mijn eerste badpak, voor kinderen. De hemel had de gordijnen al dichtgedaan, terwijl ik nog bezig was de knoop los te krijgen. Dikke drup...
Translated from SR to NL by Pavle Trkulja
Written in SR by Jasna Dimitrijević

Vogels vliegen niet over buitenwijken

Deze tekst is afkomstig uit de verhalenbundel Skorosmrtnica, uitgegeven door Geo poetika in 2021. Uit de cyclus ‘Vogels vliegen niet over buitenwijken’ Ieder cultureel centrum in iedere kleinere plaats is veranderd in een winkel waar op de stoep drie of vier mannen in Adibas-slippers aan hun pilsjes lurken. De een zegt politici zijn eikels, de ander gooit er een scheldwoord doorheen, de derde spuugt en de vierde, als die er al is, drukt zachtjes tegen het plaatstalen uiteinde van wat ooit een dakgoot was. Jovan Vokanović, de enige zoon uit een groot huishouden in Demirovac, bijna universita...
Translated from SR to NL by Pavle Trkulja
Written in SR by Ana Marija Grbic

De viltstift

Eerst zit Robert alleen op de bank, links van de vlek die Sven er een paar maanden geleden met een rode viltstift op heeft gemaakt. Hij vraagt me hoe het gaat, of de apotheken en de winkels open zijn, of ik alles heb wat ik nodig heb, of ik weet wat ik moet doen als er iets gebeurt. Het gaat goed, ze zijn open, ja dat heb ik ja, ik heb alles, er gaat niets gebeuren. Elke dag vraagt hij me hetzelfde, elke dag geef ik hem dezelfde antwoorden. Er valt hier na vijf uur ’s middags niets meer te beleven. Het hele punt van een lockdown is dat er niets gebeurt, wil ik eraan toevoegen, maar ik weet dat...
Translated from SR to NL by Pavle Trkulja
Written in SR by Jasna Dimitrijević
More in NL

Om je maar niet te zien

Je weet al dat ik de kinderen heb meegenomen, hun kleren, toilettas, kleine  porties biologisch eten verdeeld over vershoudbakjes in schreeuwerige  Benettonkleuren, hun boeken heb ik ook mee omdat ik Rogério ’s avonds  alleen in slaap krijg door hem voor te lezen, en zoals zo vaak schrikt hij dan  uren later wakker uit een nachtmerrie die zijn adamsappel verdrukt en  neem ik hem in mijn armen zoals ik jou in mijn armen nam, Marta, toen  we samen zo’n perfect nestje vormden dat we van boven gezien makkelijk  kon worden verward met die zwart-witte, Chinese symbolen waarin de on sterfelijkheid en...
Translated from PT to NL by Anne Lopes Michielsen
Written in PT by Valério Romão

De kleine schrijvers

Bijna alles wat die dag gebeurde, speelt zich hier af. Ik houd mijn wijsvin ger tegen mijn slaap. Vele jaren later, wanneer ik mijn zoon voor het eerst  meeneem om het ijs te ontdekken, denk ik aan alle gebeurtenissen van die  ene dag terug als ‘de executie’.  Er ging niemand dood. De mensen waren gevaarlijk, vooral de  kleine kinderen, die in de bomen hingen. Hun voeten bungelden – en de  ergste misdrijven zouden van de tongen uit het midden van de monden  komen.  Luisteren doet pijn, wandelen is een truc. Laten we wandelen. Zelfs kleine dictatortjes worden groot. Kinderen wonen samen met  hu...
Translated from PT to NL by Anne Lopes Michielsen
Written in PT by José Gardeazabal

De Dageraadlaan: het begin

Iedereen heeft het recht, en dit is een goddelijk recht, wat ook niet anders  kan, op een laatste zin, het hoeft niet per se een lange zin te zijn, hij hoeft  ook niet te lijken op een afscheidsboodschap, maar het is wel van belang dat hij waar is, zo veel waarheid als er tenminste in een zin past, ook al is het  dan de laatste, want de waarheid heeft de neiging om grillig te zijn, wat niet  wil zeggen dat ze niet bestaat, ze bestaat wel degelijk, en moet ook gezegd  worden, al kan ze niet gezegd worden in een verhaal, want een verhaal heeft  zijn eigen waarheid, die niet hetzelfde is als de w...
Translated from RO to NL by Jan Willem Bos
Written in RO by Andrei Crăciun

De metro

Maandagochtend hoorde hij de metro het station binnenrijden op het moment dat hij zijn ticket in het apparaat stopte en hoewel hij niet verlaat was – en zelfs als hij dat wel was geweest, was het nog geen probleem – voelde hij toch een dwingend verlangen om die metro te halen, een verlangen dat niet zozeer iets als de lekkere trek was, als wel een soort bizarre vorm van wraaklust, en hij spurtte de trap af. Er gebeurde echter iets heel merkwaardigs. Zoals men zegt dat wanneer je doodgaat, je hele leven voor je geestesoog voorbijtrekt, zo trok, gedurende de paar tellen die T. nodig had om alle ...
Translated from RO to NL by Jan Willem Bos
Written in RO by Cătălin Pavel

Dagboek van een Portugese in Angola

Proloog Jarenlang werd ik om de oren geslagen met verhalen over Angola. Extreme verhalen van mensen die op slag verliefd waren op het land en zich er helemaal thuis voelden, maar ook van anderen die het haatten en er niet konden wennen. Sensationele verhalen die pure fictie leken, omdat iets in mij niet kon geloven dat het allemaal echt waar was. Ik dacht altijd dat ze flink overdreven en dat ze er, zoals dat gaat met doorvertelde verhalen, zelf wat aan toevoegden en in dit geval zelfs een volstrekt andere versie vertelden. Ik wist heel lang niet of ik dit mythische land nu wel of niet bete...
Translated from PT to NL by Finne Anthonissen
Written in PT by Patrícia Patriarca

Alle mensen worden broeders

Toen ik Andrei zag weglopen, begon ik van hem te houden. Ik zag zijn zwarte rugzak, die uitpuilde, hij droeg hem als een schild op zijn rug. Het was zo’n volle rugzak dat je wist dat hij niet onderweg was, hij ging nergens heen. Als hij zo de bergen was ingegaan, had de rugzak hem misschien wel achterover getrokken, de afgrond in. De ritsen van de rugzak waren verduurd, ze konden elk moment loslaten en openbarsten, en ik stelde me voor dat de rugzak zich zou openvouwen, als een airbag, een luchtkussen, steeds groter en groter, een parachute die hem naar boven trok en meevoerde naar waar hij mo...
Written in NL by Yelena Schmitz