‘Niets beter dan thuiskomen,’ zegt Saúl, en hij doet zijn ringen een voor een af.
Ivanka loopt naar het midden van de hut en blijft daar staan. Ze wacht nog even. Ze kijkt toe hoe hij in de weer is aan de rand van het bed, haastig, zodat het rode licht zijn zwaarlijvigheid verzacht en zijn ademha ling versmelt met het geruis van de oceaan. Hij heeft de kamer zelfs zorg vuldig bezaaid met kleine eilandjes van zichzelf. Hij heeft snel zijn schoenen uitgetrokken. Zijn colbert valt slap over de staande kapstok. Zijn manchetknopen en zijn vlinderdas legt hij op het nachtkastje. Wat voorko mend. Die details omringen haar.
‘Eindelijk van die lui verlost,’ zegt hij. ‘Maak het uzelf gemakkelijk.’ Als ze zachtjes naar de deur van de badkamer loopt en de gesp van haar ene sandaal losmaakt, laat ze zich door hem bekijken. Hij brandt en vreet zich vanbinnen op. Ze weet wat hij denkt. Hij wil dat ze opschiet. Waarschijnlijk had hij meer vastberadenheid verwacht, dat ze haar jurk in het donker anders uit zou trekken nu ze met elkaar gepraat hebben en in de zaal hebben gedanst tot ze niet meer konden. Maar diep in zijn vettige ogen knispert nog een ander, lang van tevoren uitgedacht beeld: dat wat hij wil dat ze doet zonder zich te verzetten, haar rode mond die ze hem geopend aanbiedt. In zo’n blik, achter de gesloten deur van een scheepshut, schuilt altijd de kille kortaangebondenheid van een uitnodiging of een bevel. Die twee zijn niet van elkaar te onderscheiden. Ze trekt haar andere sandaal uit. Ze zet ze samen naast de deur.
Ze heeft nu een ander pad gekozen.
Dat van de traagheid.
Mensen doen niet anders.
Haar schaduw draalt in dat waterige rode licht van de lamp. Het heeft bijna de kleur van vers vlees, van handelswaar. Maar wie verhandelt hier eigenlijk wat? Ze doet haar haar los en dat gebaar raakt hem tot in het diepst van zijn vezels. Ze kan haar keuze bijstellen: voor even net zo zijn als al die andere vrouwen; dat doffe verdriet aanvaarden waaruit alle verlangen is geweken, de bijtende schaamte na een al te snelle overgave aan de man die hen naar het centrum van zijn macht heeft geleid. Haar benen voor hem spreiden, twee, drie stoten, en dan zijn naam in zijn oor fluisteren, een diepe zucht, alsof ze hem liefheeft, aanbidt. Ja, dat zou ze kunnen doen. Ze zou gemakkelijk haar zakdoek of haar oorbellen bij de overblijfselen van haar voorgangsters kunnen voegen. Ze zou heel gemakkelijk een stervelinge kunnen zijn, met haar eigen lichaam. Hij heeft niet eens de moeite geno men om de sporen van de andere vrouwen uit te wissen. Op het teakhou ten nachtkastje ziet ze een haarspeld liggen.
Ze loopt naar het bureau, gaat er bijna wijdbeens op zitten en begint haar kuiten te masseren. Dit is een beter spel in het holst van de nacht. Het eindigt pas als zij daarvoor kiest. En ze kiest haar werkwoorden zorgvuldig.
‘Mijn enkels staan in brand, Saúl. Misschien vraag ik u zo dadelijk om mijn voeten eraf te hakken.’
‘U maakt overal een grapje van, hè,’ zegt hij. Hij slikt, voelt zich steeds ongemakkelijker. ‘Waar komt u vandaan?’
Ze laat haar handen rusten op een wirwar van papieren met duizen den cijfers erop.
‘En als ik nou eens nergens vandaan kom?’
‘Dan kunt u ook nooit geboren zijn, nietwaar?’
‘Ik herinner me die dag niet meer, Saúl. Te lang geleden. Maar u vast nog wel.’
Ze draait haar gezicht en voelt haar haren kraken tot in de punten. Het liefst zou ze ze af willen zetten, hem laten zien wat voor hoofd ze in werkelijkheid heeft. Haar ogen zouden als verf op de grond druipen. Haar huid zou smelten. Daarna zou ze op hem af rennen. Ze zou haar handen in zijn hals leggen en hem in de zwarte bloem van haar echte buik laten kijken. Maar nee, zover is het nog niet.
Met zijn rug naar haar toe loopt hij naar de andere kant van het bed en pakt het bord met blauwe druiven. […] Als hij terugkomt werpt hij een snelle blik op een van haar linkerteennagels: stomp en ivoorachtig, dikker dan de rest. Aan zo’n nagel zou hij zich kunnen bezeren als hun lichamen zich onder de lakens verstrengelen. Ze glimlacht even. Ze heeft hem precies zo gelakt als haar andere nagels. Dat is wat veel van zijn vrouwen onder ver leiden verstaan. Elk spoor van eigenheid wegwerken onder dikke lagen ma ke-up en parfum, en daaroverheen een verhaal ophangen waarin heel in de verte de wind klinkt, waargebeurd of verzonnen, dat doet er weinig toe, maar met de kromme doornen van het mogelijke. Saúl knijpt zijn ogen nog wat verder dicht, iets verder. Hij probeert die vreemde teennagel te onder scheiden van de andere. Ze zijn fijn als gouden naalden.
Ze strekt haar been uit naar zijn broek.
‘Iets wat u interesseert?’
Hij wendt zijn gezicht af. Hij is gaan zitten op het enorme bed en heeft rechts van hem een flinke ruimte opengelaten. Als hij de eerste knoop van zijn overhemd losmaakt, valt het rode licht op een ingevallen borst met eilandjes stug haar, littekens en sporen van medische ingrepen. Hij maakt zelfs een belachelijke beweging: die bijna wanhopige erkenning van wat hij niet hardop zegt. Twee klopjes op het matras.
‘Gaat u me soms een verhaaltje voor het slapengaan voorlezen?’ zegt Ivanka.
‘Dat was ik niet van plan.’
‘Hou daar dan mee op.’ ‘Wat bedoelt u?’
‘Uw linkerhand, Saúl.’ Ze wrijft met haar wijsvinger over haar ge stifte lippen. ‘Ik vraag me af hoeveel verhaaltjes over vergeten koninkrijken u aan uw dochters heeft voorgelezen na zo’n klopje op het matras.’
‘Ik wilde u alleen uitnodigen om hier te komen zitten. Volgens mij is dat veel comfortabeler.’
‘Maar ik bepaal zelf wel waar ik ga zitten. Dat had u onderhand toch moeten weten. Geef me eens een druif.’
Hij gooit er een naar haar toe. Het spel is nog niet afgelopen. ‘Mijn enkels staan in brand, Saúl. Ze doen verschrikkelijk pijn. Soms zou ik willen dat ik de poten van een insect had.’
In kleine cirkeltjes wrijft ze over haar tenen en haar nagels, dan over haar kuiten en haar dijen. Delicaat als een klein sleuteltje. ‘Zal ik u helpen?’
Ze kijkt niet eens op.
‘Zie ik eruit alsof ik hulp nodig heb? Welnee, stop liever een druif in uw mond.’
‘Waarom vraagt u dat?’
‘Als we iemand zien eten, komen we meer over hem te weten. Of hij ervan geniet, of dat het louter een routinehandeling is om het lichaam in stand te houden, of iemand nerveus is.’
In dit licht ziet hij er te opgeblazen uit, alsof zijn paffige handen zonder ringen ineens nergens meer goed voor zijn. Hij zucht. Onmiskenbaar de ademhaling van een zieke. Zijn overhemd is klef van het zweet na al het dansen. Het begint hem te hinderen.
‘Ik ben niet nerveus.’
‘Dat zou u wel moeten zijn. Het zou betekenen dat u dit alles niet hebt gepland. Dat ik vanavond een soort openbaring ben, een openbaring aan u. Dat u me nooit zult vergeten. Maar u heeft haast. Dat valt me van u tegen.’
‘Dat is mogelijk.’
‘Dan is het ook mogelijk dat ik er onmiddellijk vandoor ga. Of uw uitnodiging afsla.’
Hij laat zijn handen werkeloos in zijn schoot liggen. Hij draait zijn hoofd opzij en laat zich achterover in het bed zakken. Hij weet hoe hij moet zeggen wat hij te zeggen heeft.
‘Maar daar vinden we wel iets op, Ivanka. Er is altijd een manier.’ Ze richt haar kin iets verder op. Ze steekt de punt van haar tong tussen haar lippen door naar buiten en weer terug, en opnieuw naar buiten. Ze leidt hem haar verbeelding binnen, tot aan de gele bocht van een doolhof. Buiten ruist de zee, in zijn eigen zwarte pak. Ze horen het vol maakte gegrom van een reus.
‘Het vleit me dat u denkt dat u me een huid van geld kan geven,’ zegt ze. ‘Het wil zeggen dat we ergens beginnen te komen.’ ‘Heb ik u beledigd?’
‘Nee. Dat zou te veel gevraagd zijn, Saúl. Maar het bevestigt in elk geval wat ik al dacht tijdens het eten. Van stijlvol, goedgekleed en attent bent u veranderd in uw ware zelf.’
Hij perst zijn lippen op elkaar.
‘En wie ben ik dan wel, volgens u?’
‘Iemand die maar al te graag de knip op de deur doet. Dat vindt u prettig. Weet u? Sommige mannen hebben achter hun ogen een touw om iemand mee te wurgen. Andere een fluwelen handschoen, of een tragedie uit hun jeugd; of zoals u, een stapel bankbiljetten met een lint eromheen. Alles hangt af van de tijd die we nodig hebben om te doen wat er van ons verwacht wordt. Een compromis is uitgesloten. Zelfs doen alsof is onmo gelijk.
Saúl komt met een ruk overeind en brengt zijn gezicht vlak bij het hare.
‘Ik wil u,’ fluistert hij.
Ivanka neemt de geur rond zijn oor in zich op.
‘Daarom zijn we toch hier?’
‘Goed,’ zegt hij. ‘En waarom zijn we hier dan precies…’ – hij laat zijn toon overdreven stijgen – ‘mejuffrouw Ivanka?’
‘Zegt u het maar. Zo moeilijk is het niet.’
Opnieuw wendt hij bruusk zijn gezicht af. Even tekenen zijn juk beenderen zich scherp af in het licht.
‘Zegt u het maar hardop, Saúl. Kijk uw courtisane nu eens recht in de ogen.’
‘Hou dan ook, u zou…’
‘Nee, u bent hier degene die woord voor woord mijn bevelen op volgt.’
Onhandig wriemelt hij aan het ijzerdraadje. De kurk geeft niet meteen mee. Voorzichtig duwt hij hem omhoog tot hij plopt. Ivanka strekt haar hand uit naar het midden van de lichtkring, alsof hij tevoorschijn komt uit een brij van bloed en slijk. Op haar handpalm smelt een klein cir keltje huid weg, heel langzaam, en groeit dan weer dicht. Een hand die aan groeit in een droom. Hij knijpt opnieuw zijn ogen tot spleetjes. Wat is dat toch met die nagels? Hij kan het niet goed zien.
‘Mijn aanbod staat nog,’ zegt hij; nu beweegt hij gewichtig met zijn armen. ‘Uw twee kinderen zijn een hele verantwoordelijkheid. We hebben allemaal weleens geld nodig om verder te kunnen met ons leven, om een mooi, onbezorgd leven te kunnen leiden. Ik bied u gewoon mijn hulp aan. Niets meer dan dat.’
‘Hulp? Dus zo noemt u dat?’ Ze glimlacht als sneeuw in de vroege morgen. ‘Een man die vrouwen helpt. U maakt er een mooi verhaal van, Saúl.’
‘Hoe dan ook, het is een meer dan redelijk aanbod. U bent alleen. Denkt u er eens over na.’
‘Uw manier van onderhandelen bevalt me. U bent duidelijk in uw element.’
‘Misschien bent u te negatief. Waarom ziet u het als iets om u voor te schamen? We kunnen allebei iets hebben aan deze mooie avond.’ ‘Zoals ik al zei, ik kan alles zijn wat ik maar wil. Een vrouw. Handelswaar. Een insect. Ik kan kiezen. Maar u… dat weet ik zo net nog niet.’
‘Wat wilt u dan van me, als het niet om geld gaat?’
Ze buigt zich met haar hele lichaam naar hem toe, tot ze vlak bij hem is. Ze raakt zijn wang aan. Sául trilt nu over zijn hele lichaam. Het lange wachten speelt hem parten.
‘Zegt u eens. Wat is het ergste dat u in deze hut heeft gedaan?’ Hij zit onbeweeglijk als een dier dat in de koplampen kijkt. Ivanka gaat weer rechtop zitten.
‘Houdt u van messen?’ zegt ze. ‘Laat me raden.’
Opeens glimlacht hij.
‘Zakmessen. Maar die heb ik hier niet.’
Ivanka laat haar benen bungelen vanaf het bureau. Het gekraak weerklinkt door de hele kamer.
‘Ook niet in een van deze laden?’
‘U weet al van tevoren wat ik ga zeggen.’
‘En heeft u het weleens gebruikt?’
Hij buigt zijn hoofd. Aan zijn ademhaling is te horen dat hij na die vraag verstrikt raakt in een geheim. Hij ontworstelt zich eraan maar geeft niets prijs.
‘Nou ja… Zij vroeg erom. Het was maar een spel.’
‘We verdoen onze tijd. U blijft maar draaien, om te verhullen wie u werkelijk bent. Nog even en mijn interesse in u is bedorven.’ ‘Ik heb u een aanbod gedaan. Ik dacht toch dat ik heel duidelijk was geweest.’
‘En ik heb u al eerder iets heel concreets gevraagd. Iets wat u heel, heel gemakkelijk kunt inwilligen. Maar ik stel me zo voor dat dit wel vaker gebeurt. U doet met flair de deur op de knip en hierbinnen begint uw ge zelschap te praten. Al beeldt u zich ondertussen in, Saúl, dat ze op hun knieën zitten, zoals ze ter wereld kwamen, maar dit keer zonder tanden, tong of enige vorm van bewustzijn. Weet u nog wat ik u eerder heb ge vraagd? Of heeft u niet opgelet?’
Hij aarzelt als haar ademhaling begint te knerpen, een ijzige punt wordt, een groot oog dat hem beroert, alsof zijn woorden ineens in zijn keel zijn vastgenageld. Hij neemt een slok van de lauwe champagne en trekt een bitter gezicht. Daarna plukt hij een druif van de tros en brengt hem naar zijn mond. Hij doet alsof hij langzaam kauwt.
‘Nee, Saúl. Druiven eet je zo.’
Ze zet een druif tussen haar voortanden, bijt hem doormidden en zuigt het vruchtvlees uit het vel.
‘Alsof de hele wereld in brand staat en dit de laatste keer is dat twee mensen samen uit eten gaan, terwijl thuis het fruit al op is.’ Als ze klaar is likt ze met haar tong langs haar lippen. Wanneer hij ongeduldig is, of echt kwaad, kan ze die neiging om hem te vernederen niet onderdrukken.
‘Misschien ben ik daarom vandaag meegekomen,’ zegt Ivanka. ‘Ik vind het mooi hoe uw levens hierbeneden er aan de buitenkant uitzien. Niet uw waarheid, die bestaat niet, maar een mogelijke waarheid die u elkaar steeds maar weer opnieuw vertelt, tot u niet meer weet waar het ver haal ophoudt en uw eigen leven begint.’
Bij die woorden, die ze nog nooit eerder heeft uitgesproken, hoort ze een brommend geluid diep in haar binnenste. Wat klinken ze goed. Ze stelt zich de schitterende levens voor die ze voor anderen zou kunnen ver zinnen. Binnen een week, als ze in de haven aankomen, zal ze haar oude lijf
een wasbeurt geven, zich ontdoen van het haar en de moedervlek op haar lip, de vlam van haar stem vervangen door een andere, die van een klein meisje.
‘Ik ben op plekken geweest waar nooit fruit zal groeien,’ zegt ze. ‘Ik heb verschillende mannen als u op sterven na dood achtergelaten. Of mis schien hadden ze iets meer stijl.’
‘Maar uw man…’
‘U leert me al kennen. Een vrouw kan oneindig veel variaties verzin nen op de persoon voor wie ze zich uitgeeft. Misschien heb ik mijn man al tweehonderd jaar geleden doodgebeten. Of misschien heb ik naast het bloed van een reusachtig reptiel geslapen en hebben we van elkaar gehou den. Of misschien hebben mijn kinderen niet het gezicht dat u denkt dat ze hebben, hun ware gezicht.’ Ivanka sluit haar ogen. Ze hoort hem ademen, opensplijten, ze hoort zijn woede oprijzen in één ogenblik. ‘Neem nog een druif,’ zegt ze. ‘Ik wil u de hele tros zien opeten voor u aan mij begint. We gaan pas verder als u klaar bent.’
Saúl verstijft. Hij kijkt opnieuw naar die zonderlinge linkerteen nagel.
‘Ik begin hier genoeg van te krijgen, mejuffrouw Ivanka.’
Ze komt van het bureau af. Ze pakt haar sandalen en loopt naar de deur. Uit het bed achter haar stijgt een gorgelend gekraak op, net als uit hem. Ze voelt hoe hij opstaat. Het geluid waarmee hij naar haar toe komt is dat van spijkers die uit een stuk hout worden getrokken. Zijn vuist is een warme bijlslag op haar rechterwang. Een tweede in haar oog. Ze valt op haar knieën op de grond. Warm bloed loopt haar mond in, warm zijn ook de trappen tussen haar ribben. Diep binnen in het lichaam van deze vrouw kraakt het. Zo ziet het geheime leven van stervelingen eruit. Mannen en vrouwen alleen die toekijken hoe de ander sterft. Brekende ribben.
Ze hoort hem ademen als een van uitputting gloeiend paard en hij murmelt een belediging die de oppervlakte van het rode licht schampt, maar niet hardop klinkt. Hij wil niet schreeuwen en de aandacht van iemand daarbuiten trekken. Of misschien herkent hij zichzelf niet. Ze kruipt langzaam een stukje verder in de richting van de badkamerdeur. Ze verzet zich niet als hij haar met een ruk, met een ander soort brullend geluid, aan haar haren naar het bed sleept. Nog een stomp vlak boven haar maag. Nog een in haar kruis. Met trillende handen scheurt hij de onder kant van haar jurk kapot, trekt hem over haar heupen naar boven en propt hem diep in haar mond. Warm draait hij haar handen op haar rug tot ze het uitgilt. De rok drukt haar keel dicht. Met zijn volle gewicht werpt hij zich boven op haar. Zijn hand duwt haar hoofd in het matras en hij zet kracht, duwt steeds harder, tot hij er zeker van is dat ze bijna stikt; en ze hoort hem opnieuw, warm en honds, zijn andere hand, de knoop van zijn broek die openspringt, het elastiek van zijn ondergoed dat verschuift. Plotseling pro beert hij te verbergen hoe zijn benen trillen. Ze zijn koud. Nog een kniestoot.
‘Mond dicht,’ zegt hij.