Ze neemt haar koffieapparaat mee. Ze weet niet wie ze is. Ze weet in ieder geval wel dat ze een vrouw is met een De’Longhi Magnifica S ECAM20.110.B volautomatische espressomachine. In het zwart en grijs. Omdat ze niets meer weet, zijn alle details van belang. Ze is meteen wakker als het apparaat in de ochtend de koffiebonen maalt met verschrikkelijk veel lawaai – en haar buren ook.
Ze heeft het gekocht als een tweedekansje via Coolblue en heeft er vier dagen lang elke ochtend aan het raam op gewacht. Ze refreshte ondertussen elke vijf minuten de Track & Trace. Daarna begon ze met het refreshen van de Track & Trace én haar twitterberichten want God, wat had ze zin in een cappuccino met genoeg schuim – niet te veel – en goede koffie. Alle cappuccino’s die ze tot dan toe dronk waren zo slap en de espresso’s waren te sterk. Ze zei toen dat ze ongeduldig was en een koffieliefhebber, een ‘ongeduldige koffieliefhebber die haar koffie drinkt in glas en niet in porselein’. Ze wist niet dat haar angststoornis opflakkerde omdat ze zichzelf kwijtraakte en deze koffiemachine haar nieuwe obsessie was om niet te hoeven toegeven dat ze het allemaal niet meer wist. Ze googelde: hoe blijven koffiebonen langer vers? Hoe krijg je het perfecte schuimlaagje? Ze las de gebruiksaanwijzing online nog voor het apparaat er was. Als je een kelder, zolder, drie slaapkamers en een keuken van twintig vierkante meter hebt, kan je snel verdwalen (al staat de kelder de helft van het jaar onder water). Zolang ze door het raam naar buiten keek, wachtte op iets anders, hoefde ze niet binnen rond te kijken, hoefde ze zelf niets te doen.
Ze neemt haar koffieapparaat mee. Ze doet de deur achter zich dicht. Het is een scène voor in de films, maar er zijn geen camera’s die dit documenteren, ze is geen rijke actrice die miljoenen krijgt voor deze rol en sterker nog: er is geen scenarist die weet wat er morgenochtend gaat gebeuren. Ze weet niet hoe het moet. Ze weet enkel dat het moet. Ze weet ook dat Virginia Woolf trots op haar was geweest, hoewel ze liever had gehad dat het leven makkelijker was, dat niet alles zo’n enorme strijd hoefde te zijn, dat ze een gewone vrouw was geweest van wie een gewoon iemand gewoon eens op een gewone manier kon houden.
Het zou niet zo moeilijk hoeven te zijn, daarom probeert ze een makkelijke vrouw te zijn voor de kruimels liefde of iets wat erop lijkt. Misbruik in een suikerjasje smaakt even zoet. Als ze vier keer ‘sorry’ zegt, zal het wel oké zijn. Als ze maar kan inzien waarom iemand zich op een wrede en irrationele manier gedraagt, is het nooit echt gebeurd. Hij is geen geliefde, hij is een personage, met pijnen en kinderlijke angsten die bovenkomen en waar zij gewillig het slachtoffer van wil zijn. Liefde is opoffering, toch? Als ze hem niet begrijpt zal ze wel niet genoeg haar best doen om hem te begrijpen. Ze wringt zich ondertussen tussen alle woordenwisselingen en verwachtingen en ruzies door. Ze neemt iedere keer een andere gedaante aan om te passen binnen de plek die voor haar wordt vrijgemaakt, zodat ze niets omstoot, zodat niets wat de vrede ook maar miniem kan verstoren zal gaan wiebelen. Ze geeft alles van zichzelf. Ze offert zichzelf: op de brandstapel met de vrouw waar ze decennia aan heeft gebouwd, de fik erin, het zal het op een dag allemaal waard zijn.
Het is niet genoeg. Zelfs als er niets meer overblijft. Haar therapeute zal zeggen dat het lijkt alsof ze mensen bij de kraag pakt, door elkaar schudt, roept: ‘Verdomme, zie me toch graag.’ Ze zal wachten tot de vrouw gevangen in een Zoom-kader zegt dat dat helemaal niet hoeft. Haar therapeute zal echter zeggen dat ze niet weet of dat nodig is. Waarom zegt ze niet dat ze wéét dat het niet nodig is om mensen bij hun kraag te pakken, dat er genoeg moois in haar zit om geliefd te zijn, dat ze niet zo haar best hoeft te doen om iemand van zichzelf te overtuigen? Ze wil voor iemand anders kunnen zijn wat ze zelf niet heeft gekend. Er zijn er die astronaut of moeder willen worden. Zij wil de eeuwige geliefde zijn, het lief tot in de eeuwigheid. Ze zal op haar not-to-dolist schrijven: Het laatste wat ik ga doen is wachten. Op een bericht, het woord dat ik wil horen, op bevestiging, op de liefde die ik verdien. Ze zal het opschrijven, zodat het op een dag lukt om dit niet te doen, zoals je op een to-dolist schrijft wat je op een dag wel gaat doen.
Ze neemt haar koffieapparaat mee, doet de deur achter zich dicht en schuift de huissleutel door de brievenbus naar binnen. De sleutel maakt een schrapend geluid als hij langs het metaal naar beneden glijdt. Het is de spreekwoordelijke brug die op dit moment verbrand wordt. Je kan altijd nog zwemmen – ze heeft al haar zwemdiploma’s – of een nieuwe brug bouwen, maar waarom terug in de tijd als je ook vooruit kunt? Daarbij: bruggen die in brand staan geven licht. Zoals de vrouwen in haar leven die iedere dag zullen vragen hoe het met haar gaat. Het zal goed gaan, zal ze hun zeggen, zelf verbaasd. Ze zullen denken dat ze zich gewoon sterk houdt, maar ze kan ook niet liegen dat het slecht gaat, want zo gaat het niet. Ze overdenkt echt alles. Met nieuwjaar zal ze hun elk een persoonlijke boodschap sturen, dat ze er voor hen zal zijn als ze haar nodig hebben, maar dat ze hoopt dat ze haar nooit zo nodig zullen hebben als zij hen nodig heeft gehad het afgelopen jaar. Ze zal nieuwe woorden leren – zoals ‘mortification’ of ‘the narcissist’, ‘lovebombing’ en ‘ruminating’. Ze zal andere woorden ontleren – zoals ‘spijt’ en ‘schaamte’ en ‘de niet te stoppen drang naar validatie’ (dit zijn zeven woorden, maar goed). Ze zal ze naast en onder elkaar zetten. Ze knutselt er zinnen van, hoe meer woorden ze kent, hoe meer teksten ze kan maken. Ze zal weten dat niets van wat haar overkomen is iets zegt over wie ze is. Ze is wat ze ermee zal doen. Ze is gescheiden – als een feit –, ze is geen gescheiden vrouw – als een permanente staat. Hij kan haar niet brandmerken, ze is geen koe. Ze vindt het wel akelig. Dat er mensen zijn die jagen op dat binnenste in haar, waar ze zich nooit bewust van was, dat ze zelf nooit gezien heeft, maar dat klaarblijkelijk toch zichtbaar genoeg is om er misbruik van te maken: haar eeuwige schuldgevoel, haar drang naar validatie, haar gevoel van waardeloosheid, het gezien willen worden, de liefdesverslaving. Het is akelig dat sommige mensen zo leeg zijn vanbinnen – geen gevoel, geen empathie, geen persoonlijkheid – dat ze aangetrokken worden tot alles wat zij in overmaat heeft, dat ze moeten teren op wat jij in overmaat hebt. Ze leest in artikelen dat ze het als een compliment moet zien. Dat ze wel speciaal moet zijn. Ze wil niet speciaal zijn. Zij walgt van hoe oneerlijk de wereld is: als er letterlijk stukken van zijn hersenen ontbreken, zal er nooit een remedie zijn, nooit een vereffening. Hij heeft zijn eigen hersenen immers niet samengesteld, hij heeft niet zelf een hap uit zijn brein genomen. Hij is het slachtoffer. Zij is slechts nevenschade.
Ze neemt haar koffieapparaat mee, doet de deur achter zich dicht en schuift de huissleutel door de brievenbus naar binnen. Ze zou eigenlijk moeten huilen, denkt ze, maar ze huilt niet. Ze zou minder moeten denken aan wat ze zou moeten doen, denkt ze. Lange tijd was het leven simpel als vrouw. Je wordt geboren en je sterft. Daartussen gebeurt alles waar je zelf niets over te zeggen hebt. Simpel betekent niet makkelijk. Een vrouwenleven is nooit makkelijk (geweest). Wel eenvoudig: als er maar één weg is, raak je niet verloren. Het gaat niet zozeer over wat er specifiek verandert voor een vrouw – dat ze mogen autorijden, studeren en ooit misschien hetzelfde zullen verdienen als wat een man verdient – of hoe hun positie binnen het patriarchaat vergroot of verkleint, welke strijd ze winnen en welke strijd ze verliezen, de muizenstapjes vooruit en soms een stap ter grootte van een reuzenvoetafdruk achteruit. Nee. Het is de verandering binnen één leven en hoe de vrouw die in eigen handen draagt. Het zijn de haaientanden op een weg, de afslagen links en rechts, de stopborden en de omwegen. Het is het verdwalen. Er is niet één weg meer. Het is de vertakking van de sporen, alle mogelijke punten waarop ze kruisen en waar treinen op volle snelheid elkaar zouden kunnen raken en in metalen onderdelen uit elkaar spatten. Dat is nu gebeurd. Het zijn de slagbomen, de knipperlichten, de files. Het zijn de cirkels. In rondjes draaien, duizelig worden, maar nooit ergens thuis zijn. Het is oké. De chaos in haar hoofd, de raadsels in haar hart. De paradox die ze is. Het is oké. Er zullen nog steeds dagen zijn dat ze het allemaal niet meer weet en op die dagen haalt ze een ijskoffie als het warm is en drinkt ze die op onderaan de kerktrappen terwijl ze naar voetgangers staart. Ze zal terug naar haar kamer wandelen, voor zichzelf koken en genieten van hoe gewoon deze dagen zijn. Ze zal van de angst en de verveling achtereenvolgens vertrouwen en rust maken. Ze zal begrijpen wat Lucebert bedoelde met ‘alles van waarde is weerloos’. Dus zal ze herhalen wat ze tegen dan zal weten, om toch te proberen zich te weren:
1. Ze weigert de stilte.
2. Ze weigert het gemak en de gewoonte.
3. Ze weigert de onverschilligheid en het bitter zijn.
4. Ze weigert alle labels en namen en doodlopende straten.
5. Ze weigert toe te geven, ze weigert het water bij de wijn, maar ook de roes.
6. Ze weigert de oogkleppen en de arrogantie, maar ze neemt ook alle plek in die ze denkt te verdienen, die ze verdient.
7. Ze weigert minder te zijn zodat anderen zich meer kunnen voelen.
8. Maar niet elke strijd is een strijd voor haar.
Ze neemt haar koffieapparaat mee, doet de deur achter zich dicht en schuift de huissleutel door de brievenbus naar binnen. Het schemert en de straat is verlaten. Niemand ziet haar vertrekken. Er is geen afscheidskrans, geen triomftocht. Het gekwetste meisje in haar wil horen dat ze het juiste heeft gedaan, de vrouw die haar omhult, weet dat ze het juiste doet, vecht niet meer.