View Colofon
- "Ostrvo" translated to SR by Ivana Drenjanin,
- "A Ilha" translated to PT by Katarzyna Ulma Lechner,
- "Insula" translated to RO by Sabra Daici,
- "Ostrov" translated to CZ by Tadeáš Dohňanský,
- "L'isola" translated to IT by Giulio Scremin,
- "La isla" translated to ES by Joanna Ostrowska,
- "Otok" translated to SL by Pia Hrovat,
Stefanie Liebreks
Het eiland
Nog altijd weet ik niet waar ik op de eilanden naar zocht. Ik weet alleen wat ik heb achtergelaten. Het land dat mijn paspoort heeft verstrekt. De vrouw die me ter wereld heeft gebracht. Spullen die voor geld te koop waren. Een wereld die ik niet in staat was te veranderen.
Het zeewater was warm. In de avond glinsterden de golven van het oplichtende plankton. Na jaren reizen verwarde ik de havens tussen de palmen waar ik op de boot stapte. Ik verwarde de namen van de eilanden die begonnen met ko en nusa. Ik verwarde de donkere ogen en de kleurrijke kleding van de andere passagiers. Toch kwam ik onderweg soms mensen tegen die op zoek waren, net als ik. We zeiden niet veel tegen elkaar. ‘Waar kom je vandaan?’, ‘Waar ga je heen?’ – dat waren onze woorden van begroeting en van afscheid tegelijk. We wisten dat ze niets te betekenen hadden.
Ik zocht op de tast, tot ik Thomas ontmoette.
*
Hij schoof bij me aan in een straattentje bij de haven. De zon verdween langzaam achter de horizon. Vissersvrouwen maakten de netten schoon na het lange vissen. De kleine vrouw bij het noedelkraampje waste het plastic bestek af. Ik kon de tekens op de fles met de plaatselijke whisky niet lezen. Ze was donker als de zee, die altijd in de verte ruiste.
‘Ik kom van het eiland,’ was zijn antwoord op mijn begroeting. Hij trok zijn wenkbrauwen op toen ik vroeg van welk. ‘Het eiland heeft geen naam. De mensen die er wonen net zo min.’
*
Thomas keek vriendelijk vanonder zijn donkere kuif. Zijn mouwloze hemd onthulde zijn slanke, gespierde lichaam. Zijn leeftijd was moeilijk te schatten. In zijn zonverbrande huid hadden zich rond zijn ogen de eerste rimpeltjes gevormd. Ik voelde dat ik die avond, in deze haven, meer van hem wilde weten.
Hij vertelde me dat hij aan het meer geboren was. Zijn moeder lag tussen witte lakens. De oudste, wijze vrouwen hielden haar handen vast en namen het zweet van haar voorhoofd. Er brandden fakkels. Andere bewoners verzamelden zich rondom hen, ze dansten en zongen tot diep in de nacht. Toen hij ter wereld kwam, wilde iedereen hem eventjes vasthouden. Het nieuwe leven geurde geheimzinnig.
Zijn eerste levensjaren bracht hij met zijn ouders door. Hij dronk de melk van zijn moeder en nam de onvoorwaardelijke liefde van de mensen die hem ter wereld hadden gebracht in zich op. Toen hij drie jaar oud was, ging hij naar de speelzaal om daar bij de andere kinderen te wonen. Alle bewoners van het eiland die dat wilden hadden er dienst. Iedereen kreeg de gelegenheid om liefde en tederheid, walging en irritatie te voelen. De ouders konden op elk moment op bezoek komen. Als ook hij tenminste zin had in een ontmoeting.
Zijn vader en moeder hadden als een van de weinigen toestemming gekregen van de gemeenschap om een kind ter wereld te brengen. De gemeenschap vond dat ze verantwoordelijk en emotioneel stabiel genoeg waren en zich bewust van hun beperkingen. Toch overleefde hun liefde de drie jaar zorgen voor hun kind niet. Toen Thomas naar de opvang ging, gingen ze uit elkaar, naar andere partners.
‘Op het eiland zijn geen gezinnen,’ legde hij uit toen hij mijn verbazing zag. ‘Iedereen mag net zo veel relaties hebben als waar hij behoefte aan heeft. Er wonen stellen die lang geleden verliefd zijn geworden op elkaar en nog altijd alleen voor elkaar leven. Maar er is ook ruimte voor mensen die van partner naar partner drijven en niet de behoefte voelen om te blijven. En voor degenen met een groot hart die tegelijkertijd meerdere mensen lief kunnen hebben, mannen en vrouwen. Het eiland is voor iedereen.’
Toen Thomas klein was, speelde hij niet graag met andere kinderen. De verzorgsters in de opvang wisten dat en lieten hem lopen waar hij wilde. Ze wisten dat elke persoon die hij zou tegenkomen zich als dat nodig was over hem zou ontfermen. Op het eiland waren geen onbekenden, dus niemand kon hem kwaad doen.
Thomas hield ervan om de bewoners gade te slaan. Sommigen hadden een lichte en gevoelige huid, ook al brandde de felle zon onophoudelijk. Bij anderen groeiden gitzwarte haren op hun chocoladebruine lichaam. Sommigen schoren hun hoofd kaal als monniken. Anderen lieten hun haar tot aan de grond groeien zonder het ooit te kammen. Sommigen dosten zich uit met elegante jurken, droegen glanzende lippenstift en oogschaduw. Voor anderen voldeed een stoffen band om hun lendenen.
De huizen waarin ze woonden waren net zo verschillend als zijzelf. Ze bouwden ze met eigen handen van met wat het eiland voortbracht en wat de zee op de kust achterliet. Sommigen hadden genoeg aan een eenvoudige joert van canvas en stevige stokken. Anderen persten stro samen tot vierkanten blokken en vulden er gecompliceerde houten constructies mee. Op de plaatsen die ze hadden verlaten heersten verschillende gewoontes. Op het eiland was er geen beter dan de ander. Tijdens zijn wandelingen bleef Thomas af en toe even bij een huis staan. Dan hielp hij bij het graven van de fundamenten of het aandrukken van het stro.
*
‘Ging je niet naar school?’ vroeg ik, hoewel ik het antwoord al voelde aankomen. Ik had de indruk dat ik het eiland kende. Dat ik altijd al een beeld, de geur ervan en de warmte van zijn aarde in me had meegedragen. Ik voelde die vanbinnen als de warmte van de whisky die langzaam door mijn lichaam begon te stromen.
Thomas lachte zachtjes.
‘De bewoners hebben me geleerd wat ze zelf konden.’
Ze konden het water onder en boven de aarde laten stromen.
Toen ze op het eiland aankwamen, waren er geen bomen en geen meer. De rode aarde barstte door het gebrek aan vocht, de ondergrondse bronnen waren lang geleden opgedroogd. De mensen die hier eerder woonden, hadden de bossen gekapt om het hout te verkopen. Hadden de grond uitgeput met intensieve landbouw. Toen er niets meer was waarvan ze het eiland konden beroven, vertrokken ze naar een ander.
De nieuwkomers luisterden naar de aarde. Ze sloten hun ogen en verkruimelden haar harde kluiten in hun handen.
Ze construeerden terrassen, geulen en dammen op het eiland, die het stromen van de regen naar de zee vertraagden. Het water zakte weer weg in de dorstige aarde. Een paar maanden later begonnen beken te stromen – eerst onder de grond, toen erboven. Een jaar later ontstond er een meer midden op het eiland, dat groen met zich meebracht.
Toen dat gebeurde, gingen de nieuwkomers in een kring staan en keken elkaar lang in de ogen. Ze zwoeren dat de aarde op het eiland nooit meer zou hoeven te lijden onder de aanwezigheid van mensen, dat ze behoedzaam zouden zijn als reeën op het veld. Bij het rennen kan het gebeuren dat hun harde hoeven een absintalsem pletten, maar tegen de avond hebben alle bladeren zich weer hersteld.
De velden brachten graan voort waarvan ze geurige broden konden bakken. Bonen-, tomaten- en aubergineplanten brachten weelderige groenten voort. Aan de bomen kregen de appels en mango’s kleur. De bewoners van het eiland wisten dat ze maar ietsjes meer van de aarde mochten nemen dan ze nodig hadden om te overleven. Het overschot ruilden ze op naburige eilanden voor stof, gereedschap en spiegels.
Ze leerden Thomas gecompliceerde constructies te maken met spiegels. Ze weerkaatsten het zonlicht zodat het de enorme pannen kon verwarmen waarin ze eten kookten. Ze leerden hem panelen maken die energie absorbeerden. Die gaven ze aan de lampen wanneer het donker werd of aan kacheltjes wanneer er een koude wind van de zee woei.
Ze wisten dierlijke personen lief te hebben. Ze leerden Thomas dat hij geen van hen mocht doden. Op het eiland graasden koeien en paarden in het wild. De paarden leenden hem soms hun rug, wanneer hij naar de andere kant van het eiland moest. De koeien stelden hem soms melk ter beschikking als hij ziek was en zelf niet op krachten kon komen. Hij moest de dieren echter altijd om toestemming vragen. Hij keek hen diep in de ogen en stelde in gedachten de vraag. Ze leerden hem het antwoord te horen.
Toen zijn leerschool was afgelopen, was Thomas klaar om net als de anderen te werken. Op het eiland was er altijd iets te doen. Er moest gezaaid of geoogst worden. Eten bereid, kliekjes opgeruimd. Een huis gebouwd, het goed onderhouden. Niemand kreeg meer werk toegewezen dan de anderen. Tenzij degene zelf te kennen gaf daar behoefte aan te hebben.
Als Thomas klaar was met zijn werk, kon hij de rest van de dag en de nacht doen waar hij van hield.
Hij hield van gitaarspelen. De harmonieuze geluiden wekten een eerder onbekend verlangen in zijn hart. Hij hield ervan om roerloos op het strand te zitten en naar de rustgevende cadans van de golven te kijken. Hij richtte zijn aandacht naar binnen, naar het kloppen van zijn hart of naar buiten – naar het kloppen van het hart van de natuur. Op het eiland was God overal en nergens. Er was een heiligdom onder elke boom en bij elke steen. Alles was perfect. Precies zoals het is, was en zal zijn.
*
‘Het is niet overal zo,’ zei ik met de plek in gedachten die ik achter me had gelaten.
‘Ik weet het.’ Thomas glimlachte somber. Een amper opmerkbare schaduw schoot over zijn gezicht. ‘Mijn ouders hebben me verhalen verteld over de wereld waar ze vandaan kwamen. Dat mensen steden bouwen waar de een twaalf uur per dag werkt en de ander helemaal niet. En dat desondanks de een sterft van de honger en de ander een enorm vermogen vergaart. Dat de een de ander vermoordt alleen omdat hij diens eigendom wil. Over plaatsen waar bomen en de aarde sterven omdat de mens niet capabel is ermee samen te leven.’
Thomas’ ouders herinnerden zich de films die ze in de bioscoop hadden gezien. Het schuim op hun huid tijdens een bad. De smaak van gekoelde witte wijn op een hete middag. Maar op het eiland wilden ze het vergeten. Ze wisten dat als het verlangen om meer te hebben de kop opstak, ze in de verleiding zouden komen om de bomen te kappen en het hout te verkopen. Om de aarde steeds meer te laten voortbrengen.
Om te vergeten kwamen de bewoners van het eiland een keer per dag in kleine groepen samen. Om de beurt gingen ze in het midden van de cirkel staan en bekenden hun diepste gevoelens. ‘Ik verlang,’ zeiden ze. ‘Ik begeer.’ ‘Ik benijd.’ Er stroomden hete tranen uit hun ogen. Anderen kwamen dan heel dicht bij hen. Namen hen in hun armen en legden hun gezichten in hun hals. Ze bleven zo lang zo staan tot de pijn afnam en uiteindelijk verdween. Thomas nam deel aan die sessies, maar hij ging nooit in het midden staan. Hij herinnerde het zich niet. Hij benijdde niet. Begeerde niet. Hij hoorde de oudste bewoners fluisteren dat als de laatsten van hen die het zich herinnerden er niet meer zouden zijn, de sessies helemaal niet meer nodig zouden zijn.
*
‘Denk je dat ik naar het eiland zou kunnen varen?’ vroeg ik schuchter aan Thomas. Het was al helemaal donker, in het duister zag ik amper het wit van zijn ogen. De lucht rook naar rot fruit en trilde van het gezang van de cicaden. De vissersvrouwen waren al lang naar huis. De slanke vrouw had de kraam met noedels in een hoek gezet en afgedekt met een zeiltje. Ik voelde steeds duidelijker dat het eiland de plek was die ik zocht. Waar we allemaal naar op zoek zijn.
‘Ik weet nu niet meer hoe je er moet komen,’ zei Thomas langzaam, ‘maar ik weet dat het mogelijk is.’
*
Soms kwamen er boten met toevallige reizigers naar de kust van het eiland. Op het eiland vroeg niemand hen waar ze vandaan kwamen en waar ze naar op zoek waren. Niemand was benieuwd naar de landen waar ze waren geboren of de gedachten die ze in hun hoofd hadden. Niemand, behalve Thomas.
De bewoners lieten de reizigers meestal aanschuiven bij de gezamenlijke maaltijd. Ze leidden hen rond op het eiland. Ze beantwoordden hun vragen, hoe onzinnig ze die ook vonden. Maar wanneer de zon op het punt stond onder te gaan, brachten ze hen naar het strand, naar de boten. Er werd geen hand geheven ter afscheid. Niemand kwam ooit op het idee om ook in de boot stappen.
‘Ik was de eerste,’ zei Thomas en hij keek even zwijgend de nacht in.
*
Toen hij zei dat hij wilde vertrekken, klonken lange tijd de gongs in zijn oren, die iedereen bijeenriepen in de aula aan het meer.
Op het eiland heeft niemand macht over een ander. Er zijn geen geschreven wetten die het leven van de bewoners bepalen. In feite is er maar een regel: iedereen mag doen waar hij zin in heeft, zolang het niemand stoort.
Soms gebeurde het dat twee mensen elkaar in de wielen reden. Iemand bouwde zijn huis te dicht bij zijn buurman. Iemand stoorde een ander met zijn luidruchtige gedrag. Dan kwamen die twee bij elkaar en praatten ze totdat ze een oplossing hadden gevonden. En als ze moeite hadden om tot een overeenstemming te komen, vroegen ze een willekeurige eilandbewoner om raad.
Het was al eerder voorgekomen dat de gongs waren geluid voor een bijeenkomst.
Er was een jaar waarin ze meer bouwmateriaal nodig hadden dan gewoonlijk. Ze moesten bedenken hoe ze eraan zouden kunnen komen.
Er was een jaar waarin de aarde de mensen niet van voldoende gewassen had voorzien en er een manier moest worden gevonden om te overleven.
De bewoners gingen dan in een grote kring zitten en vergaderden tot iedereen tevreden was met het resultaat. Soms duurde dat dagen, en soms weken.
Maar Thomas’ vertrek was van een andere orde. Nu weet hij niet meer hoeveel weken ze overlegden tot iedereen akkoord was met de oplossing. Maar weinigen waren echt tevreden. De oudste eilandbewoners hadden tranen in hun ogen toen ze de boot klaarmaakten die Thomas mee zou nemen de zee op. Iedereen wist echter dat als ze ‘nee’ zouden zeggen, het eiland het eiland niet meer zou zijn.
*
‘Toen ik op de boot stapte ging er geen hand omhoog ter afscheid,’ zei Thomas, maar ik hoorde geen wrok is zijn stem.
Aan de horizon werd de hemel lichter en kondigde de zonsopgang aan. We werden gepasseerd door de eerste vissers, die klaar waren om met hun boten de zee op te gaan, boten die zo anders waren dan die waar wij aan boord gingen. Hun boten kwamen altijd aan dezelfde oever aan waarvan ze ’s ochtends waren uitgevaren. Wij zaten in de haven als in een bardo, tussen waken en slapen, tussen de ene en de andere wereld.
‘Waar ga je heen?’ stelde ik de vraag die bedoeld was als afscheid.
‘Ik weet het niet,’ zei hij en hij haalde zijn schouders op. ‘Ik weet alleen wat ik achter me heb gelaten.’
(De Engelse filosoof Thomas More beschreef het eiland Utopia – een goede plek of niet-plek – waar de Portugese reiziger Hythlodaeus in de zeventiende eeuw heen zeilde. De kans is groot dat hij vandaag de dag op dit eiland zou aankomen.)