View Colofon
- "Very Important Person" translated to PT by Barbara Jursic,
- "Very Important Person" translated to PL by Joanna Borowy,
- "Very Important Person" translated to RO by Paula Braga Šimenc,
- "Very Important Person" translated to ES by Xavier Farré,
- "Very Important Person" translated to CZ by Kateřina Honsová,
- "Very Important Person" translated to IT by Lucia Gaja Scuteri,
- "Very Important Person" translated to SR by Jelena Dedeić,
Stefanie Liebreks
Very Important Person
Ik staarde weer de hele dag… naar de lichtgevende cijfers boven de lift. 8… 7… 6… 5… 4… 3… 2… 1… ‘Goedendag, mijnheer Seljak.’ Ik zeg hem altijd gedag, want ik doe mijn werk professioneel. Hij beantwoordt mijn groet met zwijgen, ook hij gedraagt zich professioneel. Als ik geluk heb, licht in zijn stenen gezicht een rimpeltje op. Als hij een goede dag heeft, fronst hij zijn rechter wenkbrauw, wat betekent: ‘Ik weet dat je er bent, maar mijn gedachten zijn die van een directeur.’
Ik heb al zo vaak besloten dat ik hem met rust ga laten. Dat ik zijn negeren met negeren zou beantwoorden. Maar mijn moeder leerde me dat ik tegen mensen in een pak en met een stropdas beleefd moet zijn. Als ze tenminste thuis was. Meestal was ze er niet. Ze moest geld verdienen voor ons tweeën, en waar kon een mens beter een paar broodkruimels voor haar gezin verdienen dan in Duitsland? Sindsdien heb ik iets met treinen. De trein neemt me mee de verte in… Als ik ga zitten, zet ik mijn benen op de grond voor me, strengel ik mijn vingers in elkaar, strek ik mijn armen en werp ik een blik door het raam… En tsjoek tsjoek richting München.
Als ik een krakend geluid onder de wagon hoor, dan weet ik dat ik pas aan het begin ben en dat het einde nog lang niet in zicht is. Gelukkig zijn onze treinen oeroud en doen ze me denken aan de tijd van Frans Jozef. Ik hou van geschiedenis. Ik hou er niet van als iets ten einde loopt. Ik zie voor me hoe door de wrijving tussen de treinwielen en de rails vonken ontstaan. Het vonkt ook in mij. Soms zo hard dat de boosaardige vlammen aan mij beginnen te likken. Of erger nog, dat ik brandwonden krijg, in hogere of mindere mate, en in het ziekenhuis beland, en dat is geen plaats voor de mensen zoals ik, zelfs Tito’s beveiligers kunnen me daar niet zomaar weghalen. Ik reis graag. Eender waarheen, maar liever niet naar de wereld van de witte jassen.
Mijnheer Seljak was vandaag nog chagrijniger dan anders. Misschien heeft zijn lievelingswerkneemster hem niet genoeg bevredigd of heeft hij van een of andere lobbyist een onmogelijke opdracht gekregen, die hij – zo plooibaar als een spons – natuurlijk zal volbrengen. Het lukt hem altijd. Ik word gefascineerd door de serieuze uitdrukking van zijn gezicht, waarvan de trekken door de in zijn huid gegroeide wortels van de zwarte, geschoren haren nog scherper worden. Met zorgvuldig geknipte haren om zijn goed verzorgde kale plek en met zijn minachtende blik lijkt hij niet alleen streng, hij lijkt een belichaamde rationaliteit te zijn die alles op zijn radar heeft. Zijn lakeien trappen er vast wel in, maar mensen van mijn soort kan hij niet misleiden. We hebben speciale, zeg maar helderziende vaardigheden, waardoor wij mensen zoals ons baasje makkelijk kunnen doorzien. Hoe harder zijn gezicht, hoe harder zijn realiteit. Geloof me, er zijn dagen waarop ik in hem kan kijken en er zijn dagen wanneer ik niet meer dan zijn als uit marmer gehouden kaken kan zien. Als ik gluur in zijn ingewanden zie ik velden van stinkende humus, met daartussen hier en daar een wit eilandje margrieten en lavendel. Ik besef wel dat ik soms ook door een sluier kijk, en hem niet anders kan zien dan ik hem wil zien. Maar met hem hoef ik niet veel medelijden te hebben.
Maar waarom zou ik nog meer over hem vertellen, ik heb zelf al problemen genoeg. Onlangs wou ik door de stad reizen. Vanuit het centrum tot aan de Špica, waar de rivier meandert en dan afbuigt naar het noorden, ik wilde de melodie van de meesjes door de oren laten trillen, even mijn ogen laten rusten op de groene traagheid waarin ik mijn blik eerst op de ene en dan op de andere vis richt. Snoek, donauzalm, karper, kopvoorn, alver, pigo … Ik begrijp deze sport niet. Vissers staan op de trap van Plečnik met hengels in het water en ze wachten, desnoods de hele dag, om een geschubd wezen te vangen en het dan in het leven terug te werpen. Ze noemen zichzelf de natuurbeschermers. Ik heb andere beschermers. Zo denk ik althans – soms meer, soms minder. Soms heb ik het gevoel dat er nergens iemand is en dat ik helemaal alleen ben op deze wereld.
Ze liepen op die dag met me mee, ook als ik gewoon tot aan de Špica wou gaan. Ze probeerden me te doen geloven dat ik a very important person was. En dat ben ik ook, wie niet, elke mens is very important, maar ik helemaal. Welke andere aardetrapper wordt gevolgd door de geheime dienst? De weerschijn van de maan in de rivier maakte me duidelijk dat ze me met een helikopter volgden, zo stuurden ze elkaar signalen. Toen, terwijl ik langs het universiteitsgebouw liep, moest ik plots aan mijn vader denken. Daar, op het balkon, hield hij zijn beroemde toespraak. Er bestaat geen geschiedenisboek zonder een uitleg over hoe hij iedereen die Joegoslavië uiteen wilde laten vallen bedreigde.
Ik ging verder en wist niet zeker of ik nu Žarko of Mišo was, of misschien een van de bastaarden, waar de oude niets van wist, of misschien wist hij er wel van, maar deed hij alsof het niet zo was. Waarom wou hij niets met mij te maken hebben? Mijn moeder zei dat ik hem maar één keer heb ontmoet. Ik was te klein om me van zijn aanwezigheid bewust te zijn. Ik maakte nog maar sinds een paar maanden luiers nat toen we elkaar voor het eerst en voor het laatst in de rechtbank ontmoetten. Hij erkende mij, maar hij wilde me niet leren kennen. Maar hij betaalde tenminste. Zeggen ze. Een tijdje. Maar ik neem het hem niet kwalijk. Ik wil hem gewoon kennen, niet alleen van de foto op zijn graf op het dorpskerkhof, maar in het echt. Zodat we als twee echte mannen, zoals ik de wijze reuzen hoorde zeggen, aan een tafel zouden kunnen gaan zitten, een spritzer drinken en met elkaar praten.
Ik weet niet of hij me vermeed omdat ik tot een andere soort behoor – soms vind ik dat een waardevolle, een andere keer volkomen verrotte soort – of omdat hij al te veel kinderen had. Een man op een belangrijke positie heeft geen tijd voor onbenulligheden, zoals tijd doorbrengen met hulpeloze koters. Ik weet zelfs niet meer welke functie hij precies had. Was hij de president van het land, de eerste communist onder gelijke communisten en de eerste partizaan onder gelijke partizanen of was hij slechts een leidinggevende in een fabriek, eerste arbeider onder gelijke arbeiders, in een tijd dat ze nog wisten wat arbeiderszelfbestuur was? Nu weten we alleen dat het iets was wat allang niet meer bestaat, zodat we niet meer zeker weten of het ooit echt heeft bestaan. En wij, arme proletariërs, weten zelfs niet wat we zouden moeten eisen, hoe zouden we dan aan zelforganisatie kunnen denken en de kapitalisten een lesje kunnen leren? We zijn te bang en soms valt er voor ons een stukje vettig gebraad, voor de een iets groter en voor de ander iets kleiner, waardoor we over mensen als ons baasje alleen in het café durven te roddelen.
Ach, waarom zou ik mijn tijd met de klassenstrijd verdoen. Ik word zelf liever ook ondernemer. Ik begin met de verkoop op rommelmarkten en zal eindigen met een restaurantketen en investeringen in onroerend goed, of ik win EuroMillions. Het maakt niet uit. Ik weet niet hoe, maar ik weet wel dat ik rijk ga worden. Dan koop ik voor jou een appartement en een jacht, zodat je kan voelen wat zeelucht is. Maar trakteer me nu maar op een kopje koffie en leen me vijf euro, als je die hebt.
Ik heb het al over mijn twijfels gehad. Mijn zoeken naar identiteit, zouden jullie zeggen, terwijl de knappe koppen in onze wereld daarvoor meer onheilspellende uitdrukkingen voor hebben verzonnen. Maar het maakt niet uit welke woorden we gebruiken. Wat wel uitmaakt is dat die splitsing soms zo’n helse pijn doet dat ik het liefst in de trage rivier zou willen springen. En nog liever zou ik er een stoel, een fiets, een telefoon in smijten… Want waarom zou ik mezelf willen verdrinken, het leven is toch geweldig? Vooral als je een paar euro in je zak hebt en als de mensen je niet wegjagen. Maar dat heb ik meestal niet. De baas die mij aan mijnheer Seljak verhuurt, betaalt mij een minimumloon, van betaalde overuren mag ik alleen maar dromen, soms knijpt hij zelf de maaltijd- en reiskostenvergoedingen van mijn loon weg. Ik weet dat hij me alleen in dienst nam omdat hij van de overheid subsidie krijgt. Als ik geluk heb, krijg ik de dertiende maand, maar de baas eist daar ook zijn percentage van. Maar het moet gezegd dat ik niet echt zuinig ben. Vooral als verrekte kwestie van mijn identiteit me in haar greep krijgt. Dan lijdt ook mijn portemonnee. En de mensen ontlopen me nog meer dan anders.
Nu weet je al het een en ander over mij, best een interessante kerel, toch? Ik vertel je nog meer als je dat wilt. Ik vertel ook over de liefde. Ze wandelt door de stad. Als ik haar zie, beginnen er stemmetjes in mijn hoofd ‘The Girl from Ipanema’ te zingen… Ik zie haar als ze met een sheltie aan een leiband langs de Petkovšek-kaai loopt. Haar manier van lopen is een mengeling van erotiek, zelfzekerheid en tederheid. Haar stap… Als ze haar ene voet voor de andere zet, richt ze zich op, heft ze haar hoofd en loopt ze een geheim tegemoet… Haar borsten drukken tegen haar getailleerde T-shirt, haar lange kastanjebruine haren waaien zachtjes omhoog, haar roerloze blik gericht op een onbekend punt in de verte. Hoe graag zou ik dat geheim binnenstappen.
Ze herinnert me aan mijn grote liefde. Niet zozeer door haar verschijning, maar door de innerlijke werelden die ze voor mij opent. Mensen van mijn kaste zijn gewend om met de eenzaamheid te gaan slapen. Maar sommige vrouwen vinden de identiteitsvraag juist boeiend. Ze vinden het heerlijk dat ik in bed net een tijger ben, dat ik tot boven de wolken opstijg. Spaanse, mijn wonderschone Spaanse, wie weet waar je nu bent. Ik ruik nog steeds haar oneindig lange, golvende haren, voor mijn ogen zie ik de bruine accenten van haar teint verschijnen. Samen met sociale werkers zijn we naar Salamanca gegaan om onze ervaringen te delen. Een Europees project, wat anders. De hele economie is afhankelijk van die verdomde projecten. Europese of lokale mannen met stropdassen publiceren een oproep, mensen van non-profitorganisaties vechten om de euro’s, en ze hebben ons – de gekken, migranten en alle mogelijke andere armoedzaaiers – nodig om een papier te ondertekenen, zodat ze hun ‘kosten kunnen verantwoorden’. Daarvoor worden we met een activiteit beloond, soms nemen ze ons ergens mee naartoe en stellen ze ons tentoon zoals de Zigeuners dat met hun dansende beren doen, en af en toe geven ze ons zelfs een paar euro.
Ik heb geen spijt van die handtekening. Ze bracht me naar Maria. Naar Salamanca. Soms weet ik niet zeker of ik meer van die vrouw of van die stad hou. Als ik ronddwaalde door de doolhof van kleine straatjes had ik ineens het gevoel dat de medicijnen in mij wegsmolten en ik weer tot leven kwam. Ik overdrijf niet. Dat zou ook Unamuno je kunnen vertellen. Wat was het mooi, over dezelfde stenen te stappen waar hij ook al gelopen had. Maar ik ga je nu nog niet alles verklappen. Eerst moet je beloven dat je niet zult weigeren mijn verhaal te geloven, want dat is wat de mensen meestal ook met mij doen. Ik hoop dat we samen het verleden in kunnen duiken, om de toekomst na te jagen en erachter te komen wie ik echt ben.
Je zult veel over onze wonderlijke alomvattende instellingen horen. Ken je Hrastovec? En mijn medestrijder Mijo? De strijd met staalharde ambtenaren, medicijnen en de muren van instellingen heeft hem kapotgemaakt. Hoe kon het ook anders. Je kunt je niet voorstellen wat deze man heeft meegemaakt! Ik heb ook al veel doorgemaakt, maar ik hou me nog staande. Mijo en ik, we zijn veteranen. Ons hebben ze nog volgens het oude systeem tot normale wezens geprobeerd te transformeren, met methodes waar je liever niet te veel wilt weten. Was jij ooit in Rog? Ik hou van de afgebladderde muren in de oude fabriek, met graffiti, en van de mensen uit alle windstreken die er komen, maar het meest hou ik van de gratis maaltijden die je er krijgt. Ga daar maar kijken. Als je op het terrein komt sla dan naar rechts, daar staat een gebouw waar het sociale centrum gevestigd is. Zoek naar zijn foto aan de muur. Ze hebben hem op de meest zichtbare plek opgehangen.
Ik weet veel. Niet alleen over mijn ideeën en over de ideeën van mijn kameraden. En ik weet wel dat precies dat aan mij het meest interessant is, we zijn allemaal voyeurs. Maar mijn kennis houdt daar niet op, ik weet ook heel wat dingen waar ik niets van zou moeten weten. Ik lees. Ik reis – fysiek en metafysisch. Ik observeer. Denk na. Luister. Onthou. Ik sta niet stil. Ik had graag een historicus of geograaf willen zijn. Ik zou ook een gids kunnen zijn, ik ken dit land als de hand van mijn Spaanse schone. Geloof je me niet? Kijk door het raam, naar het noorden, waar op de toppen nog wat sneeuw ligt. Dat deukje tussen de bergen is een bergpas, Kamniško sedlo, links daarvan de Brana en rechts de Planjava. Journalist zou ik ook kunnen zijn, een betere dan de meeste in dit huis dat ik bewaak. Ik ben meer op de hoogte van het nieuws dan zij. Wat kan ik onder werktijd meer doen dan de kranten lezen? Ik lees alles. Ik zou van alles kunnen doen. Maar ik bouw telkens opnieuw, ik bouw en bouw, om dan in één keer alles kapot te slaan. Alsof ik op een strand een zandkasteel heb gemaakt en er dan over struikel en het kapottrap.
Ik heb al veel zandkastelen kapotgemaakt, maar de anderen hielpen ook mee met het sloopwerk. Als de mensen niet alleen naar mij hadden geluisterd, maar me ook hadden begrepen, dan zouden mijn kansen niet zo minimaal zijn geweest. Het zou voor mij nog gemakkelijker zijn als het systeem wat anders was ingericht. Als het niet voor de meerderheid gemaakt zou zijn, maar ook voor ons, die niemand nodig heeft. Dan was het voor iedereen beter geweest. Maar als je zoiets wilt bereiken moet je het perspectief omdraaien en je afvragen waarom een bepaalde realiteit als algemeen geaccepteerd wordt, en een andere niet. Zijn het twee werkelijkheden, met het verschil dat de ene werkelijkheid onwerkelijk is en de andere werkelijkheid werkelijk, of hoe zit het? Waarom heb ik telkens het idee dat ik me niet aan de juiste kant bevind? Ik zou dat wel willen, ik doe mijn best, maar ik kan het niet. Een zandkasteel blijft nooit waar het is.
Dit is pas het begin, je zult het wel zien, mijn verhaal heeft iets van een film. Als het wereldkundig wordt, gaan ze me bellen vanuit Hollywood. Of liever nog iemand als Lars von Trier die een tweede deel van The Idiots wil maken. Nee, zo erg is het niet, maar is er überhaupt iemand die niet in feite graag een idioot wil zijn? Ergens diep vanbinnen. Krankzinnigheid is de puurste vorm van de mens. Vraag het aan vorst Mysjkin, als je me niet gelooft. Als ik helemaal in de war ben, zeg ik tegen mezelf dat ik doe wat iedereen wil, maar niet durft te doen.
Neem een besluit. Snel. Ik heb niet eeuwig de tijd.