23,40 euro. Dat bedrag prijkt in kikkergroene cijfers op het kassascherm bij het loket. Bleke rimpelhanden leggen behoedzaam, een voor een, gele en bruine muntstukken in de schuif, naast een briefje van twintig euro. Meteen erna ritsen ze het lederen portemonneetje dicht, terwijl een bijbe- horende vrouwenstem sussende geluiden maakt. ‘Stil maar, jij krijgt ook een biljetje,’ fluistert de dame tegen haar hond, die net als zij buiten beeld blijft.
Als de schuif opnieuw naar haar toe rolt, zijn de munten verdwenen en liggen er twee treinbiljetten klaar. De rimpelhanden grissen ze uit de lade en steken ze haastig weg. Rits, rits.
Martha, een 64-jarige dame die met de jaren frêler en fragieler wordt, be- treedt de coupé. De yorkshireterriër onder haar linkerarm oogt betrekke- lijk rustig. Met haar vrije arm trekt ze een boodschappentrolley achter zich aan, waaruit een bos chrysanten steekt. Het is 2 november, Allerzielen, tijd om haar ouders te groeten. Het is al laat op de namiddag, maar weglopen zullen ze niet.
Van onder haar wenkbrauwen neemt ze vluchtig de plukjes mede- passagiers waar, die naar haar zin te veel lawaai maken. Achter in de coupé vindt ze een lege zithoek. Wanneer ze haar hond van een koptelefoon heeft bediend, zet ze er zelf ook een op. Al schommelend op het gehum van boeddhistische meditatiegezangen aait ze het tamme beest.
In de hoek naast haar zit Gaetan, een jongeman met een donkere, egale huid en lange benen. Zestien jaar, hooguit zeventien jaar oud. Zijn korte coupe wordt gekenmerkt door kartelmotieven, die je ook bij be- faamde basketballers ziet. Hij kijkt uit het raam, naar zijn vriendin die op het perron gekke bekken trekt. Hij schudt zijn hoofd, pretlichtjes in de ogen. Zodra de trein sputterend op gang komt, begint ze hem uitbundig uit te wuiven. Hij reageert met een haast onbestaand handgebaar, zijn mondhoeken subtiel omhoog gekruld.
Eens de trein het station heeft verlaten, dommelt Martha in. Om de zoveel tijd opent ze haar ogen half. Ze ziet hoe de jongen links van haar roze bellen blaast met zijn kauwgom, ritmisch, alsof ook hij de gezangen hoort. Even droomt ze over haar zoon, die qua lengte niet voor hem moest onder- doen. Op een bubbelroze skippybal stuitert hij weer weg uit haar gedach- ten.
Een luide stem haalt Martha uit haar slaap. Ze kijkt tegen de rug van de conducteur aan, een plompe man onder wiens kepie een blonde staart uit- steekt, vastgebonden met een roze elastiekje. Wanneer hij iets inspreekt in zijn portofoon, veert Gaetan overeind. Martha zet haar muziek luider,
15
carmien michels
maar houdt de twee in de gaten. Hoewel de conducteur hem de doorgang blokkeert, probeert de jongen de zithoek te ontsnappen. ‘Jij gaat nergens heen,’ buldert de conducteur.
Gaetan mompelt iets onverstaanbaars en probeert de man te omzei- len. Die lijkt erop berekend te zijn en duwt hem meteen terug op de bank. Gaetan zet zich af en torent opnieuw boven de man uit.
‘Sit down,’ zegt de conducteur. ‘Ik moet hier weg,’ herhaalt Gaetan, luider, bijna smekend. Hun schouders raken elkaar vluchtig.
De conducteur duwt de jongen ruw naar beneden en steekt zijn vinger vooruit.
‘Als je me nog één keer aanraakt,’ dreigt hij. Martha houdt instinctief haar hand voor de ogen van de hond, die in geen enkel opzicht op de situatie reageert. In feite zit de hond er zo pas- sief bij dat hij gedrogeerd of zelfs dood lijkt.
Heel even blijft Gaetan neerzitten. Dan duikt hij onder de arm van de conducteur door, in een wanhopige poging te ontsnappen. De conduc- teur grijpt de jongen vast en dwingt hem in een houdgreep op de bank, alsof het een routineklus is, zijn arm fors om zijn nek geslagen, terwijl hij met zijn knie druk zet op de ruggengraat van de jongen. Martha hapt luid naar adem.
‘Alles onder controle,’ zegt de conducteur tegen niemand in het bij- zonder, zonder op te kijken.
De jongen spartelt. ‘Ik krijg geen adem,’ piept hij. ‘Nonsens,’ zegt de conducteur. De jongen slaagt erin zijn nek enigszins te manouevreren, zodat zijn kaak op de bank kan rusten. Hij zoekt oogcontact met Martha, die haar blik meteen neerslaat en in haar tas naar haar portemonneetje zoekt. Rits, rits.
‘Ik krijg geen adem,’ piept hij opnieuw, wanhopig ditmaal. Het is haar zoon die tegen haar spreekt. Zestien jaar oude kneuzin- gen en blauwe plekken veren uit haar lichaam, als een ingedeukte petfles die terug in zijn vorm springt.
‘Houd u erbuiten, mevrouw,’ zegt de conducteur verbouwereerd wanneer hij merkt dat er een verfrommeld mensje aan zijn arm trekt. Martha bijt op haar tanden en gebruikt al haar opgespaarde oudevrouwen- kracht om de jongen te bevrijden. Ze slaagt erin zich tussen de twee in te wurmen. Gaetan komt luid snuivend overeind, zijn hele lijf opgespannen, zijn ogen bloeddoorlopen. Martha heeft nog geen woord gerept.
‘Aan de kant, mevrouw,’ zegt de conducteur. Hij probeert koelbloe- dig te klinken, maar zijn stem slaat over en zijn handen trillen. Met ge-
16
bubblegum blues
strekte armen houdt Martha de twee uit elkaar. Ze snuiven. Haar kracht taant, maar voorlopig houdt ze stand.
‘Bent u doof? Ik ken dit type,’ zegt de conducteur dreigend en priemt opnieuw een vinger in het gezicht van de jongen. Gaetan haalt diep adem door zijn neus.
‘Ik ken uw type,’ zegt hij traag, terwijl hij de vinger wegtikt. Martha bezwijkt.Zonder te aarzelen grijpt de conducteur de jongen weer vast. Opnieuw spartelt hij tegen en opnieuw probeert Martha hen uit elkaar te trekken, maar ditmaal geeft de beambte geen millimeter toe.
‘Ik heb een fatsoenlijke training gekregen. Ik weet precies hoe ver ik kan gaan.’
Pas toen haar zoon de deur finaal achter zich dichttrok, vond ze de moed haar man uit huis te zetten. Ze at niets meer, kwam niet meer buiten, praatte met niemand, weken en weken aan een stuk. Op een dag stond haar gebroken echtgenoot voor haar deur met een yorkshireterriërpuppy in zijn armen als zoenoffer. Basje mocht blijven, de man niet.
Met hernieuwde kracht begint ze aan de staart van de conducteur te trekken, die haar op zijn beurt als een vlieg van zich af probeert te slaan. Mis. Mis. Ze zet haar tanden in zijn schouder. Mis. Raak. Ze verliest haar evenwicht en kukelt achteruit. Ze valt op de hond, grijpt naast het treinta- feltje, bonkt op de grond. Ze kreunt.
Verderop in de trein klinkt het gesnik van een kleuter, die zich vast- klampt aan het been van zijn moeder, die met haar kroost vanaf het gang- pad toekijkt. De baby in haar armen zet het op een krijsen.
‘Bent u gewond, mevrouw?’ Gaetan knielt neer, probeert haar recht te helpen. Martha negeert hem en krabbelt op eigen houtje overeind. Dan ziet ze de snuit van de hond, ingedeukt. De koptelefoon is verschoven, waar- door een van de oren is gescheurd. Met een dodelijke blik neemt ze de con- ducteur in het vizier, alsof ze hem elke moment kan aanvallen. Dan laat ze zich als een pudding op de zitbank kwakken.
‘Ik ben geen racist. Ik doe gewoon mijn job,’ zegt de conducteur alsof hij zich tot een imaginaire rechter wendt. Hij ziet niet wat Gaetan ziet. Diens blik glijdt van Martha’s hand naar de opgezette hond, die ze voor een laatste maal aait, voor ze hem omzichtig in haar trolley steekt. Sommige zaken krijg je nu eenmaal niet meer uitgedeukt. Met een intens sombere blik kijkt ze uit het raam. Ze begint stil en monotoon te neuriën.
‘Gaat het, mevrouw? Kan ik u ergens mee helpen?’ vraagt Gaetan. Martha schudt haar hoofd, als een koppig kind, onafgebroken voortneuriënd.
‘Heeft u ergens pijn?’
17
carmien michels
Weer schudt ze haar hoofd, terwijl ze haar blik begraaft in het veld dat voorbijsnelt.
De jongen komt overeind en steekt zijn hand in zijn broekzak. De conducteur springt meteen in een gevechtspositie en roept: ‘Hij heeft een mes!’
Gelijktijdig haalt Gaetan een pakje kauwgom uit zijn zak. Hij hurkt neer voor Martha, neemt haar hand vast.
‘Wil je wat bubblegum?’ vraagt hij zacht, alsof hij het aan een kind vraagt.Martha onderbreekt haar gehum. Wanneer at ze voor het laatst bub- blegum? Toen Basje de roze bellen die ze maakte aanviel, waarop ze het goedje uit zijn froufrou moest knippen. Ze wendt haar blik omhoog, alsof ze daar iemand om toestemming vraagt. Dan knikt ze. Het kauwgom- blokje dat hij in haar hand legt, steekt ze meteen weg, zodat hij het niet meer kan terugnemen. Vervolgens zet ze haar koptelefoon op. De jongen blijft bij haar zitten.
Wanneer twee securityagenten de trein betreden, pauzeert Martha haar muziek. De conducteur en de jongen gesticuleren druk. Wanneer Gaetan in haar richting wijst, draaien de securityagenten zich om. Alle blikken zijn plots op haar gericht. Zij wendt ogenblikkelijk haar gezicht naar buiten.
‘Met alle respect, maar aan mevrouw heeft u niets,’ murmelt de con- ducteur tegen de agenten. ‘Niet goed bij haar hoofd. Hij dreigde een mes te nemen, dus ik moest hem wel in een houdgreep nemen.’
De vrouw met de baby en de kleuter mengt zich in het gesprek. Rits, rits. Martha kucht, sluit haar ogen even, ademt diep in. ‘Ik heb zijn ticketje gevonden,’ zegt ze fors en houdt een van haar tickets in de lucht.
Het gezelschap keert zich weer naar haar. ‘Op de grond,’ voegt ze eraan toe. De conducteur kijkt haar twee tellen versteend aan. ‘Nee,’ zegt hij dan. Zijn stem slaat weer over. ‘Nee, nee.’ Martha reikt Gaetan het ticketje aan. Die staart haar onbegrijpelijk aan, alsof ze werkelijk zijn ticketje heeft achtergehouden. Dan kantelt hij zijn hoofd, om het inzicht de kans te geven in te dalen. Zijn blik verandert.
‘Ik begrijp dat het geen gemakkelijk beroep is,’ zegt hij rustig tegen de agenten, ‘maar meneer de conducteur reageerde absoluut buiten zinnen.’Uit de mond van de conducteur ontsnapt een piepgeluid, dat op ongezonde wijze door zijn stembanden wordt geperst.
‘En daar kom je nu mee af?’ stamelt hij tegen Martha. Martha hapt naar adem, kijkt naar de grond.
18
bubblegum blues
‘Ik kreeg het er niet tussen. De jongen kreeg geen lucht. Meneer stompte me op de grond. Basje,’ zegt ze en herpakt zich vliegensvlug, ‘ik wilde alleen maar helpen.’
‘Nee. Nee! Nee, nee, nee. Nee!’ zegt de conducteur. Tussendoor maakt hij piepgeluiden, alsof hij problemen heeft met ademen. Terwijl hij zich blijft herhalen, moet hij op een bank gaan zitten, steeds vaker naar lucht happend. De securityagent die de leiding heeft, begint in haar porto- foon te praten.
‘Vervoersbewijzen, alstublieft,’ zegt de nieuwe conducteur als de trein weer opstart. Ook zij heeft een blonde staart onder haar kepie uitsteken.
Martha’s ogen zoeken die van de jongen, die het biljet uit zijn broek- zak haalt. Hij kijkt serieus en schudt zijn hoofd. Dan knikt hij naar haar. Zij antwoordt eveneens met een hoofdknikje.
Op een alledaags kerkhof, in de vroege vooravond van Allerzielen, kan je de geliefde graven gemakkelijk onderscheiden van de verwaarloosde. Het mos is er zo goed en zo kwaad als het gaat afgeschraapt, verse bloemen tooien de stenen en de grond eromheen is vochtiger.
Op het eerste gezicht lijkt de begraafplaats verlaten, maar als je er een tweede blik op werpt, zie je achterin een kleine vrouw zitten, op haar knieën voor haar familiegraf. Tussen haar en de grafsteen gaapt een put, bedoeld voor de chrysanten. Deze put is juist wat dieper dan gebruikelijk. Een harige ruitjesdeken bedekt de bodem.
Op de achtergrond kleurt de ondergaande zon de hemel oranjeroze. Bleke rimpelhanden steken een atypische yorkshireterriër in de lucht. Een neus kust een neus. Dan, zachtjes, bergen de handen de hond in zijn graf, vouwen de deken om hem heen. Een kluitje aarde ploft op het pak. En nog een. Dan schikken de handen de bloemen en gaan ze aan de slag met de hoop aarde naast het graf.
Tussendoor weerklinkt er af en toe een fris poppend geluid, als van een timide champagnekurk. Wanneer de camera in vogelperspectief uit- zoomt, zien we hoe de frêle handen een tiental keien in een cirkel om de chrysanten heen leggen. Iets later krijgen we zicht op de grijze kruin van de vrouw, die zo’n grote roze bubbel blaast dat ze haar hele gezicht zal bedek- ken wanneer ze straks kapot klapt.