View Colofon
Translations
Published in edition #1 2017-2019

Maar het huis woont nog in mij

Written in NL by Maud Vanhauwaert

Een doop. Een nieuw begin. Over mijn schouders een zwarte cape, als een  ceremonieel gewaad. Ze neemt mijn hoofd vast en kantelt het voorzichtig  naar achteren. Het water voelt veel zachter dan het water in mijn douche thuis. Haar vingertoppen masseren mijn hoofdhuid. Mijn hoofd. Dit  hoofd van mij. Dit hoofd waar ik maar niet buiten kan. Dit zware hoofd.  Dit hoofd dat zich aandient. Dit hoofd waarin gedachtes. Altijd onaange kondigde gedachtes. Nooit afwikkelende gedachtes. Ik sluit mijn ogen en  probeer me in te beelden dat ze met mijn hoofd ook mijn gedachtes mas seert, alsof ze met de druk van haar vingers de kronkelende en krampach tige strengen kalmeert. De enige die ooit eerder mijn hoofd masseerde, is  mijn moeder. Ik hield een washandje op mijn ogen terwijl ze teder maar  krachtdadig mijn haar inzeepte. Ik drukte het washandje zo stevig aan tot  ik sterren zag. Dit hoofd waarin het heelal. In een grote handdoek tilde ze  me uit de badkuip, wreef me tot zelfs tussen de tenen droog (‘want schim mels kringelen als klimop naar boven, tot hierzo en hier’) en ze kietelde mij  en ik moest zo hard lachen dat ik haar smeekte om te stoppen. Daarna  gebood ze me achterstevoren op het toiletdeksel te gaan zitten. Ze föhnde  en borstelde mijn haar dat ze draaide tot een Parijse vlecht. Soms trok ze zo  hard dat ik mijn nagels in mijn bovenbenen plantte. Misschien, zo denk ik  nu, heb ik altijd wel een pijn nodig gehad om een andere te verbijten. Al die  jaren voelde het als verraad om naar de kapper te gaan. Ik rolde mijn haren  in een dot en als de haartopjes begonnen te splitten, knipte ik ze eigenhan dig bij. Dik vol haar heb ik nooit gehad, hoeveel shampoos tegen slap en  futloos haar ik ook probeerde. Op een bepaald moment dacht ik zelfs dat  die adjectieven het gewenste resultaat aangaven. Het porselein van de was tafel drukt kil in mijn nek. Ik zoek naar de plekken waar de sierlijst op het  plafond onderbroken is. Het warme water loopt in mijn oren en even ben  ik alleen in mijn hoofd. Mijn gesloten hoofd. De traan uit mijn rechteroog hoek verglijdt in het warme zachte water. Ik kan nog altijd zeggen dat mijn  ogen rood staan door de shampoo. 
Ik schrok toen ik het nummer van de kapperszaak in de Gouden Gids las.  Niets is zo onpersoonlijk als een reeks getallen en toch voelde ik er iets heel  vertrouwds bij alsook een zeker onbehagen, omdat de kapperszaak het  nummer, ons nummer, dat ja, toch eigenlijk de digitale vertaling is van ‘ons  thuis’, zo klakkeloos had overgenomen. 
Wanneer ik de voorbije jaren door de wijk reed, vertraagde ik wel, maar ik  stapte nooit uit, bang dat iemand in deze buurt mij nog zou herkennen en  aanspreken of mij gewoon met een meelijwekkende blik zou nastaren. Hoe  vaak hadden mensen mij de laatste jaren niet zo aangekeken, met die pijn lijk genepen trek om de mond, de lichtjes opgetrokken wenkbrauwen. Een blik van ‘zeg maar niets, wij weten wat je voelt’. De bontwinkel op de hoek  is een shoarmazaak geworden en het café van schele Mariette is nu een inte rimkantoor. Mijn moeder was doodsbang voor inbrekers en om geen  inkijk te hebben had ze een rood, zwaar gordijn, een overschot van de  plaatselijke toneelkring, voor het grote raam in de woonkamer gehangen.  Het rode gordijn verdween toen het huis werd verkocht. De eerste jaren  stond er met witte sierlijke letters ‘Kapper Corine’ op het raam. De letters  gingen er een voor een af. Een tijdlang stond er ‘Kapper Corin’, en uitein delijk, toen de zaak een paar maanden leegstond, ‘appe or’. Ik heb er zelfs  even over nagedacht om het pand te kopen, maar voor ik me goed en wel  had geïnformeerd waren er al nieuwe eigenaars en stond er op het raam  plots, in flikkerende neon ‘Knip en Klaar’. 
‘Mag ik eens ietske vragen?’ ‘Euhm, natuurlijk.’ Komisch, een Afrikaanse  die ‘ietske’ zegt. ‘Het is wel een beetje een gekke vraag.’ ‘Vragen staat vrij.’  ‘Bent u zwanger of heeft u kanker gehad?’ Ik schrik. Nog voor ik iets kan zeggen, verantwoordt de kapster zichzelf. ‘Het gebeurt wel vaker dat  mensen die zwanger zijn of kanker hebben gehad zwak haar hebben, maar  wij hebben er speciale productekes voor die de haargroei weer kunnen sti muleren.’ ‘Er is niets dat in mij groeit, geen kind, geen gezwel.’ Ik heb  meteen spijt van mijn uitspraak. De kapster buldert er met een geforceerde  lach overheen en zegt dan in alle ernst: ‘Het kan natuurlijk ook gewoon ge netisch bepaald zijn. Dan zullen die productekes niet heel veel helpen,  vrees ik. Maar je kan ook al veel volume krijgen door goed te föhnen, en  met een beetje haarmousse.’ Ze dept mijn haar met een handdoek. ‘U mag  met mij meekomen.’ Ze begeleidt me naar een van de leren kapstoelen.  Tegen de muur hangen grote spiegels. ‘Ik kom zo, hier zijn een paar boeks kes.’ 
Ik kijk naar mezelf in de spiegel. Ik zie er niet uit, met mijn natte haren plat  op mijn schedel, in dat niet bepaald flatterende licht. Slap en futloos. 
De onderbroken sierlijst en de kroonluchter met de glazen druppels zijn  het enige wat ik hier herken van vroeger. Mijn moeder schoof om de twee  weken de tafel onder het monumentale gevaarte en zei dan op gespeeld  dramatische wijze: ‘Ik ben mijn tranen aan het afstoffen.’ Hoe vaak niet  heb ik geprobeerd me de stemmen van mijn ouders terug voor de geest te  halen? Het lukt me nooit, maar ik word gerustgesteld door mijn dromen,  waarin mijn moeder soms weer ‘komen eten’ in het trappenhuis roept en  ik hoor haar stem dan zo helder, of beter zo dof – want ze had een doffe  stem, alsof ze zich met een windkapje altijd een beetje afschermde van de  wereld. En soms komt mijn vader in mijn dromen thuis en zingt hij weer ‘en de boom staat op de bergen’. Ergens in mijn hoofd echoot nog zijn ‘ha lihalo’. ‘Zo, hier ben ik weer. En mevrouw, waaraan had u gedacht?’ vraagt  de kapster. Dit is een moment waarop ik het haar zou kunnen vragen.  ‘Alleen de uiteindes.’ ‘Alleen de toppekes?’ Zou ik zeggen dat ze ineens al  mijn haar kan afscheren? Qua reinigingsritueel kan dat tellen. Maar het is  een al te vreemde vraag in een kapperszaak, nadat je haar net is gewassen.  ‘Of nee,’ zeg ik, ‘doe maar tot in mijn nek.’ Soms denk ik dat ik deze plek  geworden ben. Ik ben mijn moeder geworden. Ik ben mijn vader gewor den. Ik ben alles geworden wat er niet meer is. Ik woon niet meer in het  huis, maar het huis woont nog wel in mij. ‘Woont u hier in de buurt?’  Terwijl ze van schaar wisselt kijkt ze me vluchtig aan in de spiegel. ‘Nee,’  antwoord ik naar waarheid, ‘maar ik passeerde en dacht: het wordt tijd dat  ik mijn haar eens knip.’ Ik besef meteen dat mijn verhaal ongeloofwaardig  is, want ik heb vorige week al telefonisch een afspraak gemaakt. ‘U heeft  prachtig haar,’ zeg ik snel. ‘Ik ben jaloers op zo’n volle bos.’ Ze heeft wel  honderden kleine vlechtjes. Ik moet denken aan het kralengordijn dat ooit  tussen de keuken en de tuin hing. ‘En ìk ben jaloers op het steile haar van  Europese vrouwen.’ Ze heeft een hese stem, alsof in haar woorden de haar droger aanstaat. ‘Ruilen?’ Ze lacht maar antwoordt niet. Weer tracht ik het  gesprek een draai te geven. ‘Mijn moeder maakte vroeger altijd een Parijse  vlecht in mijn haar.’ 
Op dat moment komt een andere klant de zaak binnen. De kroonluchter tingelt. 
De kapster heeft de jas aangenomen van een dame met een uitgroei van  haar kleurspoeling. Ik moet denken aan de lerares van het tweede die we  omwille van haar witgrijze uitgroei de vogelscheet noemden. De kapster heeft haar geïnstalleerd aan een van de wastafels en ook een paar ‘boekskes’  toegestopt. ‘Sorry voor het wachten hoor, het is nogal druk zoals u ziet, en  ik sta hier alleen vandaag.’ Behendig draait ze de schaar tussen haar vingers.  Ze heeft lange valse nagels met glitternagellak. ‘Ik zal geen laagjes knippen,  want dan krijgt u nog minder volume. Een blunt cut is beter.’ Terwijl ze de voorkant knipt, rust haar handpalm tegen mijn voorhoofd. Alsof ze mijn  koorts meet. Het is van een onverwachte intimiteit waar ik ongemakkelijk  van word. 
Nadat ze mijn haar heeft gebrusht en volumeschuim heeft aangebracht,  houdt ze een ronde spiegel achter mijn hoofd. Ze lijkt niet echt naar mij te  kijken, alleen naar mijn haar, en ik zou evengoed een paspop kunnen zijn.  Misschien is zij in haar gedachten in een woonkamer in Ethiopië. Of is ze  in Vlaanderen geboren en woont ze nu hier in de buurt? Ik kan me niet herinneren wanneer ik voor het laatst mijn achterhoofd heb gezien. Dit  hoofd van mij. Dit hoofd waar ik nooit bij kan. Dit hoofd dat geen grenzen  kent. Dit bonkende, kloppende hoofd. ‘U ziet er precies tien jaar jonger  uit, vindt u niet?’ De kapster ontdoet me van mijn cape. Ze zou eens  moeten weten. ‘Was alles naar wens?’ vraagt ze een paar tellen later terwijl  ze mijn jas voor me openhoudt. Wat een uitnodigend gebaar. Het kan nog.  Ik kan haar nog vragen of ik nog eens naar mijn kinderkamer mag, om te  kijken of de vochtplek er nog is, waarin ik een monster met drie bultruggen  zag. Misschien zijn het er intussen al vier. En of ik nog een keer naar de  slaapkamer van mijn ouders mag. Om nog een keer in het midden van het  bed te gaan liggen. Het bed, het staat er toch nog? Hoor je nog de ratten op  zolder? Kon ik haar vertellen dat toen wij hier woonden, we het droevig  vonden om ratten te doden en ze daarom maar lieten scharrelen? Nog een  keer die laatste zondagochtend voelen, tussen mijn ouders in. Mama die  een beetje naar zweet ruikt en zo zachtjes snurkt dat ze van heel ver lijkt te  komen. Papa die verhaaltjes over de ratten verzint. ‘Ja, alles was naar wens.’  Ik reken af, doe zo langzaam mogelijk mijn jas aan. 
‘Fijne dag nog, mevrouw.’ Het meisje loopt naar een andere klant. Aan de  toonbank hangt een slinger met kerstlichtjes. Op het raam is met  nepsneeuw een sneeuwkristal gespoten. Aan de overkant van de straat  hangt een half opgeblazen kerstman aan een touwladder. ‘Mag ik nog iets  vragen?’ De kapster staat al aan de wastafel en hoort mij niet. Ik zwaai en  probeer haar blik te vangen. ‘Ja?’ Ik aarzel, frunnik aan een knoop. ‘Weet u  wat er na het huis kwam in De boom staat op de bergen?’ ‘Wat bedoelt u,  mevrouw?’ ‘Wel, dat liedje, van “en de boom staat op de bergen, halihalo”.  Daar zing je toch “en aan die juf daar kwam een heer, en aan die heer daar  kwam een huis, en aan dat huis...” Wat kwam er weer aan het huis?’ ‘Ik heb  geen idee mevrouw, ik ken het liedje niet.’ De vogelscheet rust met haar  hoofd tegen de wastafel en kijkt niet op. ‘Dat is niets,’ zeg ik. ‘Ok.’ ‘Dat was  alles.’ ‘Wat?’ ‘Goedemiddag, sorry voor het storen.’ ‘Geen probleem, goe demiddag mevrouw.’ De kapster zet de kraan aan. Terug op de stoep kan ik  alleen maar denken: buiten alles is er niets. Ik weet niet waar die gedachte  vandaan komt en waar die naartoe gaat, maar de zin blijft zich in mij herha len, en ik probeer nieuwe volgordes uit, alsof de zin een puzzel is die ik dien  op te lossen. Er is niets buiten alles. Er is buiten alles niets. Achter het raam  van de shoarmazaak flikkert een rendier. Ik warrel met mijn handen door  mijn haren. Er is het verdriet. De kou slaat als een zwaard in mijn nek. Ik  kijk nog eens naar het raam. Het duurt al zo lang, maar het doek valt niet.

More by Maud Vanhauwaert

Het gaat over

Het gaat over een man die de weg naar huis niet wil verliezen. Hij is ge maakt van brooddeeg. Hij vertrekt. Elke paar meter plukt de man een krui meltje van zichzelf, en laat het vallen. Eerst plukt hij een arm weg. Daarna  zijn oren, en zijn neus. Vervolgens plukt hij een gat in zijn buik. In het vol gende beeld kijken we door het gat van de man. In het gat zien we, in de  verte, een kleine huisje. Achter het raam staat een oude vrouw aan een tafel.  De vrouw kneedt een klomp deeg. Aandoenlijk muziekje. Einde.  Het gaat over iemand die gelukkig is, maar niet zo gelukkig dat het  iets is om ov...
Written in NL by Maud Vanhauwaert
More in NL

Wanneer de leugens zich razendsnel opstapelen

Het was niet mijn bedoeling een hype te veroorzaken. Maar opeens was het zo. Ik vertelde op school over het verkeersongeluk en van het een kwam het ander.Ik baalde zo erg van de examens dat ik me steeds weer versliep, ter- wijl ik me elke keer opnieuw voornam om van tevoren alles wat ik nog niet had geleerd aandachtig door te bladeren. Na het tergende gebiep van het alarm van mijn moeder, die veel vroeger op haar werk moest zijn, viel ik altijd weer in een diepe slaap, zo diep dat ik mijn eigen wekker amper hoorde. Net op tijd kwam mijn vader me dan uit mijn nest halen. Maar op de maandag van ...
Written in NL by Carmien Michels

De verschijning

Op een zondagochtend in augustus liep alles uit de hand, toen de eerste voorbijgangers, personeel van de bistro’s in de buurt, op het Place du Parvis Notre Dame het voorwerp ontdekten; het was net een enorme kogel, op de grond, de punt gericht op de kathedraal en de achterkant richting het hoofdbureau van de politie. Zo op het eerste gezicht leek het projectiel twintig meter lang, met een doorsnee van vijf meter. De barmannen en kelners kwamen nieuwsgierig dichterbij, liepen eromheen, haalden hun schouders op en vertrokken weer om hun restaurants te openen. Dat was om een uur of zeven. Rond a...
Translated from RO to NL by Charlotte van Rooden
Written in RO by Alexandru Potcoavă

Alle dieren van het veld

Zoals gewoonlijk werd ze die ochtend hongerig wakker. Het gekwaak van de eenden die over het dak fladderden trilde door in de muren van de slaapkamer en het meisje ging rechtop in bed zitten. De eenden waren van ver naar het huis van oma komen vliegen, misschien wel van een ander continent. Van de ene op de andere dag hoefde ze niet meer naar school en werd ze naar daar gestuurd, naar haar oma, die naast een meer woonde, kilometers van het dichtstbijzijnde dorp. Het kon niemand iets schelen. Haar ouders wilden meer tijd voor elkaar, of hadden het druk met werk, daar in de stad, dat was niet he...
Translated from ES to NL by Joep Harmsen
Written in ES by Adriana Murad Konings

Het gaat over

Het gaat over een man die de weg naar huis niet wil verliezen. Hij is ge maakt van brooddeeg. Hij vertrekt. Elke paar meter plukt de man een krui meltje van zichzelf, en laat het vallen. Eerst plukt hij een arm weg. Daarna  zijn oren, en zijn neus. Vervolgens plukt hij een gat in zijn buik. In het vol gende beeld kijken we door het gat van de man. In het gat zien we, in de  verte, een kleine huisje. Achter het raam staat een oude vrouw aan een tafel.  De vrouw kneedt een klomp deeg. Aandoenlijk muziekje. Einde.  Het gaat over iemand die gelukkig is, maar niet zo gelukkig dat het  iets is om ov...
Written in NL by Maud Vanhauwaert

Gevangeniswoordenboek

Dit gevangeniswoordenboek bevat woorden en verhalen van mannelijke gevangenen uit afdeling V, blok C, van de Lorusso e Cutugno-gevangenis in Turijn, bestemd voor de ‘kwetsbare gedetineerden’. Het is ontstaan uit een schrijfatelier dat twee jaar lang binnen de muren van de gevangenis werd gehouden. Wij weten allemaal wat we bedoelen met ‘huis’, ‘winter’, ‘liefde’, en die betekenis ligt ook vast. Maar in de gevangenis verschuift de betekenis van woorden, en die verschuiving ontstaat door de ruimte; binnen bestaat alleen de binnenkant, en krijgen de woorden iets voorhistorisch. Daardoor lijkt he...
Translated from IT to NL by Sandra Verhulst
Written in IT by Sara Micello

Alle mensen worden broeders

Toen ik Andrei zag weglopen, begon ik van hem te houden. Ik zag zijn zwarte rugzak, die uitpuilde, hij droeg hem als een schild op zijn rug. Het was zo’n volle rugzak dat je wist dat hij niet onderweg was, hij ging nergens heen. Als hij zo de bergen was ingegaan, had de rugzak hem misschien wel achterover getrokken, de afgrond in. De ritsen van de rugzak waren verduurd, ze konden elk moment loslaten en openbarsten, en ik stelde me voor dat de rugzak zich zou openvouwen, als een airbag, een luchtkussen, steeds groter en groter, een parachute die hem naar boven trok en meevoerde naar waar hij mo...
Written in NL by Yelena Schmitz