Het was niet mijn bedoeling een hype te veroorzaken. Maar opeens was het zo. Ik vertelde op school over het verkeersongeluk en van het een kwam het ander.Ik baalde zo erg van de examens dat ik me steeds weer versliep, ter- wijl ik me elke keer opnieuw voornam om van tevoren alles wat ik nog niet had geleerd aandachtig door te bladeren. Na het tergende gebiep van het alarm van mijn moeder, die veel vroeger op haar werk moest zijn, viel ik altijd weer in een diepe slaap, zo diep dat ik mijn eigen wekker amper hoorde. Net op tijd kwam mijn vader me dan uit mijn nest halen. Maar op de maandag van het ongeval gebeurde dat niet. We mochten van geluk spreken dat we zulke kloteburen hadden, die op de gekste momenten ru- ziemaakten. Ik bonsde op de muur om hen te bedanken voor hun lieflijke geroep.Niet veel later klopte ik drie keer op mijn vaders slaapkamerdeur. ‘Kwart voor acht!’
Onder het laken kwam zijn lichaam in beweging. Ik liep om het bed heen naar zijn nachtkastje. Daarop lag een doosje pillen, slaappillen zoals mijn moeder ook nam. Hij was van top tot teen verborgen onder het laken.
‘Moet je niet gaan werken?’ Hij trok met een lome arm het laken van zijn hoofd. Zijn ogen waren klein. Hij nam zijn bril van het kastje. ‘Het is kwart voor acht,’ zei ik. ‘Ik sta al op,’ bromde hij met een alleraardigst ochtendhumeur. In de badkamer stond hij naar zijn spiegelbeeld te staren, met een nat washandje in de aanslag. Toen hij me opmerkte, wierp hij het in de wasbak en liep de kamer uit, zonder me aan te kijken. Op zijn wangen ston- den stoppels.
Terwijl hij aan de keukentafel zat te niksen, haastte ik me in mijn jas. ‘Kom je niet mee?’ vroeg ik. ‘Ik moet er pas later zijn.’ Hij krabde aan zijn kin. ‘Laat je een baard groeien?’ ‘Misschien.’ ‘Wat vind je baas daarvan?’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik ben moe, ik praat vanavond wel met je.’De jongens bij de speeltuin lachten toen ik hen voorbijrende. Een van hen claxonneerde. Ik haatte brommers, zeker als ze me ’s nachts uit mijn slaap hielden met hun gierende straatraces. Bovendien spoten ze van die gore lucht in je gezicht als ze langs je reden. Zonder er echt bij na te denken stak ik mijn middelvinger naar hen op. Wat bezielde me? Voor een ellendig, kort moment moest ik gedacht hebben dat ik hun wel de baas kon, dat ik even onaantastbaar was als David.
10carmien michels Deze Goliath had echter een brommer, die hij met een trap van zijn dikke combatlaarzen startte. Ik rende voor mijn leven. Ik kon me zo voor- stellen dat hij elke avond naar marginale clubs ging, gewoon om andere bullebakken af te rossen. Of misschien hoorde hij wel bij de bende die theehuizen vandaliseerde en oude bebaarde moslimmannen het ziekenhuis in sloeg.Terwijl ik de brommer hoorde naderen, versnelde ik als een topspor- ter die de eindstreep in zicht kreeg, in mijn geval de hoek van de straat. Als ik die haalde, moest Goliath afremmen en raakte ik hem misschien kwijt. Ik had natuurlijk niet voorzien dat juist op dat moment iemand de hoek om zou slaan. En al zeker niet iemand in een gemotoriseerd rolstoel- wagentje. Het was allesbehalve een liefdevolle botsing zoals aan het begin van romantische films. Ik kan wel met enige trots zeggen dat ik mezelf heb opgeofferd. Uit reflex heb ik in de eerste plaats aan het welzijn van de kreu- pele man gedacht en daarna pas aan mezelf. Juist op tijd sprong ik omhoog, zodat ik niet met mijn volle gewicht tegen het karretje aan zou knallen en het met man en al zou omkiepen. Een kat zou mooi op haar pootjes landen bij zo’n manoeuvre, maar helaas bleef mijn voet haken aan een van de arm- leuningen, waardoor ik op het asfalt smakte. Ik kon nog juist mijn armen voor mijn gezicht gooien om levenslange schade te voorkomen.
Ik dacht dat ik doodging. Ik had zo veel pijn dat ik geen fut meer had om mezelf bijeen te rapen. Het leek me een goed idee daar even te blij- ven liggen, tot de ziekenwagen kwam. Misschien sliep de grond zelfs niet zo slecht.De brommer kwam niet ver van me vandaan tot stilstand. Dat gaf me herwonnen levenskracht. Ik sprong op en wilde opnieuw wegrennen, maar mijn kwakkelende benen wilden niet mee.
Ik verwachtte niet dat de man in de rolstoel opeens overeind zou komen om me te helpen, maar ik had toch wel iets van medeleven ver- wacht. Dankzij mij stond zijn karretje nog ongeschonden rechtop en was hij alleen wat geschrokken. Eigenlijk mocht hij me ontzettend dankbaar zijn. Toch begon die kerel ogenblikkelijk te schelden, in een accent dat eerst Noors of Fins leek, maar uiteindelijk Nederlands bleek te zijn.
‘Hoerenjoch! Kuttenschudder! Schurftlul!’ Tegen al mijn verwachtingen in nam Goliath het voor me op. Eerst haalde hij een flesje water onder de zitting van zijn brommer vandaan, dat hij me aanreikte, vervolgens ging hij voor het rolstoelkarretje staan.
‘Kalmeer,’ zei hij. De man in de rolstoel was danig onder de indruk van de kale jongen met zijn donkerrode leren jack, zwarte jeans en combatlaarzen. Hij hield abrupt op met praten, greep zijn stuur en zwiepte zijn karretje naar opzij. Al vloekend verdween hij uit het zicht.
wanneer de leugens zich razendsnel opstapelen
‘Gaat het?’ vroeg de jongen. De huid van mijn armen was helemaal opengereten en zat vol vuil en steentjes. Ik voelde ook mijn lip gigantisch opzwellen.
Ik knikte en keek hem met grote ogen aan. Mensen kunnen je soms toch zo verrassen. Wie had nu gedacht dat deze kerel aardig zou zijn? Wie had nu gedacht dat die rolstoelpatiënt me voor ‘kuttenschudder’ zou uit- schelden? Ik dacht dat alle rolstoelmensen vriendelijk waren. Of je in elk geval dankbaarheid betoonden als je hen voor een drama behoedde. Maar deze man was een even grote ploert als wie dan ook.
Toen ik op school aankwam, troonde de vrouw van het secretariaat me meteen mee naar de ziekenkamer, waar ze mijn wonden ontsmette en met pleisters beplakte. Vervolgens stuurde ze me naar het klaslokaal, waar vijfentwintig uilenballen tegen de klok hun opgekropte kennis op papier uitbraakten. Eli keek als eerste op. Die gast was überintelligent. Hij hoefde nooit veel te leren, wist altijd meteen het antwoord op een vraagstuk en keek meestal afkeurend om zich heen als iedereen emmers bij elkaar zat te zweten tijdens een aartsmoeilijke test. Zelf hoefde ik ook niet veel te leren om goede punten te halen, maar ik was minder gesteld op erkenning dan Eli. Hij kon het nooit nalaten zijn intelligentie tentoon te spreiden.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg hij. ‘Eli,’ riep de lerares vooraan, en wees naar de bank waar ik moest zitten. Zij had blijkbaar evenveel empathie als de rolstoelman.
Tijdens de pauze stond de hele klas om me heen. Nooit eerder waren er zo veel sensatiebeluste blikken op me gericht. Ik moest met een stoer verhaal komen. Dus vertelde ik hen de waarheid, en niets dan de waarheid. Dat een wagen me had aangereden en er zomaar vandoor was gegaan.Arme Mickey kwam met het plan om bij alle Mercedessen de sterren van de motorkap af te breken.
‘Dat is zo passé,’ reageerde iemand meteen. ‘Het moet iets zijn wat alleen de chauffeurs raakt die schuld dragen,’ zei ik met een groot gevoel voor rechtvaardigheid.
Toen kwam iemand op het idee om een eigen merkteken aan te brengen op de wagens van hufters. Iets waardoor iedereen wist dat de eige- naar een klootzak was, zodat je zonder schroom met je sleutels in de lak kon krassen.
‘Iets wat er niet goed af gaat en wat je gemakkelijk kunt vinden,’ zei ik.
‘Tipp-Ex!’ zei iemand. ‘Ja!’ riep ik. ‘Witte kruizen, zoals bij de plagen van Egypte.’ Ik vond het altijd leuk om te laten merken dat ik de Bijbel had gele- zen, en zeker met Eli in de buurt.
11
carmien michels
‘Dat waren rode kruizen van lamsbloed,’ zei Eli, ‘voor de huizen van de onschuldigen.’
‘Daarom zijn het ook witte kruizen,’ zei ik op een even schoolmees- terachtig toontje, ‘voor de schuldigen.’
In feite had ik de Bijbel niet gelezen. Ik was de laatste tijd helemaal geobsedeerd door een reeks thrillers die begonnen bij de bekendste Bijbelverhalen en eindigden in onze tijd. Het was gruwelijk fascinerend te lezen hoeveel invloed een voorval tussen twee mensen van duizenden jaren geleden had op de totale wereldbevolking van vandaag. Elk boek sloot af met een spreuk als: ‘En zo kan een rimpel op het water veroorzaakt door een kinderhand eeuwen later een allesvernietigende tsunami teweegbren- gen.’
Ondertussen had Arthur het idee helemaal naar zich toe getrokken. Hij wilde het commercialiseren. Dat zei hij niet, maar hij had dat woord al zo vaak uitgesproken dat ik er zelfs ziek van werd als hij er enkel maar aan dacht. Uit de groothandel van zijn vader zou hij de volgende dag speciale rode stickers meebrengen die er niet meer af te krijgen waren zodra je ze ergens op plakte.
‘Waarvoor dienen die normaal?’ vroeg ik, maar hij ging onverstoord verder, als een echte zakenman. Hij wilde het groots aanpakken, hij zou zo meteen een Facebookpagina maken om wijd en zijd te verspreiden welk lot me had getroffen. Om met iedereen te delen dat elke jongere blootstond aan bruut autogeweld. En ik zou uiteraard het campagnebeeld worden. Ik draaide met mijn ogen.
De rest van de klas was wild enthousiast. Alsof ik een soort ramptoe- ristische attractie was, namen ze foto’s van me om online te plaatsen. Ik hield mijn handen voor mijn gezicht, maar de grieten die normaal gezien de hele dag op elkaars borsten boksten, vonden het opeens jolig om mij op te grond te werpen en me met hun knieën op mijn ledematen volledig in bedwang te houden, zodat er ook foto’s vanuit vogelperspectief konden worden genomen. Dat alles zorgde ervoor dat ik vooral niet nog meer fy- sieke en emotionele schade opliep. Ik apprecieerde de reactie van mijn leef- tijdsgenoten enorm.
Ik was al blij dat mijn ouders ’s avonds schrokken toen ze me zagen. Dat getuigde toch enigszins van hun mededogen. Ik vertelde wat er werke- lijk was gebeurd, over de pestkop op school die me al enige tijd lastigviel.
‘Op mijn werk stalen ze telkens weer mijn yoghurtjes,’ zei mijn moeder.Hier gingen we weer.
‘Ik wist wel wie erachter zaten. Door eliminatie. Ik wist wie het niet waren, dus was ik er zeker van wie het wel waren. Als ik hen ermee con-
12
wanneer de leugens zich razendsnel opstapelen
fronteerde, zouden ze formeel ontkennen en de situatie omkeren, alsof ik de paranoïde zot was.’
Wat ze ironisch genoeg ook werkelijk was. ‘Dus wat deed ik?’ ‘Een grote dosis laxeermiddel in de yoghurtjes.’ Ze kirde. ‘Juist. En ik lijmde ze weer dicht alsof ze juist uit de winkel kwamen. Nooit meer hebben ze iets van mij gestolen. En dat is wat jij moet doen.’
Ze tikte met haar vinger op mijn borstkas. ‘Dus ik moet laxeermiddel in de yoghurt van de pestkop doen zodat hij me niet meer bont en blauw slaat?’
‘Spotvogel. Heb ik jou nu zo opgevoed? Nee, je moet anticiperen. Ze altijd voor zijn. Wraak nemen nog voor ze je lastigvallen.’ Ze zei het op stille, diepe toon, alsof ze juist een boodschap van de maffia doorgaf.
‘Capisce,’ zei ik met een even diepe stem.