1.
In hun woonkamer hangt, naast een kalender, de rekening van een restaurant waar ze hadden besloten bij elkaar te blijven en een paar foto’s, een lijst van alle dieren en planten die met uitsterven bedreigd worden. Respectievelijk 3.079 en 2.655. Zij had die lijst al sinds haar dertiende en had toen, bij gebrek aan stickers, pleisters geplakt bij de dieren die ze het liefste wilde zien.
Hij dacht dat het een herinnering was uit haar jeugd en had nooit stilgestaan bij de mogelijkheid dat ze met uitsterven bedreigde dieren en planten zouden gaan zoeken.
Als er een nieuw dier op het lijstje was terechtgekomen spraken ze er even over, maar niet op een manier die hem deed vermoeden dat ze tweeduizend kilometer moesten reizen om die bepaalde kikker te zoeken. Bovendien had ze nog maar drie keer in haar leven gekampeerd, nog nooit kikkerdril gevangen, en bleven zelfs planten bij haar niet in leven.
Toch had ze een bankrekening geopend. Elke maand stortte ze honderd euro voor de reis op de rekening en toen ze genoeg had gespaard en aankondigde dat ze dit jaar nog op reis zou gaan naar Kenia en Congo werd hij verdrietig.
Hijzelf had gespaard om het riool onder het huis te vernieuwen, om de aanhoudende putlucht in de gang weg te krijgen. Hij vond haar plan belachelijk en voelde zich alleen.
2.
Op weg naar het vliegveld regent het.
‘Ik heb mijn regenpak niet bij me,’ zegt hij.
‘Ik ook niet,’ zegt ze.
Hij bekijkt het weerbericht.
Ze doet haar rugzak open en bekijkt de lijst met de pleisters.
Ze wilde graag naar Sudan, de laatste mannelijke witte neushoorn, of eigenlijk de laatste mannelijke noordelijke witte neushoorn, die nog leefde toen ze een ticket naar Kenia hadden geboekt, maar in de tussentijd was overleden. Ze wist dat het een risico was. Hij was al vierenveertig toen ze naar vluchten zochten en dat is uitzonderlijk oud voor een noordelijke witte neushoorn. Bovendien werd hij bewaakt door vier helikopters, vijftien mannen met machetes die precies weten waar Sudan het lekker vindt om gekrabbeld te worden, waardoor ze, ook toen hij nog leefde, dacht dat ze sowieso niet door de commotie heen zou kunnen dringen.
3.
Hij is in het vliegtuig een BBC-natuurdocumentaire aan het kijken en zij is bezig haar maaltijd te ontleden.
‘Is het kip?’ vraagt hij.
‘Ja, ik denk het,’ zegt ze. ‘Dat staat in ieder geval op het etiket.’
‘Waar gaat het over?’ Ze wijst naar zijn tv-schermpje.
‘Over mestkevers. Ze hebben ontdekt dat mestkevers zo groot worden als het hol dat ze voor zichzelf graven en dat proces hebben ze gefilmd.’
Ze glimlacht, wil dat opschrijven, maar haar tafeltje staat vol met eten. Als de stewardess na een uur de rommel heeft opgehaald, haalt ze alsnog het boekje uit haar tas en schrijft op of dat ook voor mensen geldt. Of de ‘omvang’ van mensen bepaald wordt door de omgeving waarin ze zich nestelen. En of je dat kunt beïnvloeden. Kun je, als je je omringt met mensen die een grote geest hebben, groter worden? Ze schrijft het in blokletters. En daaronder, tussen haakjes: figuurlijk dan.
Zij vindt het jammer dat hij niet meeleest in haar schrift.
Hij is er trots op dat hij niet meeleest in haar schrift.
Hij wil het weer bekijken in Kenia, vergeet even dat dat niet kan en zucht. Bekijkt het boekje met taxfree spullen en tekent een snorretje op het gezicht van een man die een draadloze box aanprijst.
4.
Ze hebben in Istanboel hun aansluiting gemist, omdat ze hem wilde trakteren op lekker ontbijt. Hij wist dat het een risico was, maar zij niet, omdat ze geen rekening had gehouden met het tijdsverschil. Hij bestelde alleen maar koffie. Zij vroeg of hij dit wel echt wilde doen, naar Kenia gaan met haar, waarna hij haar er twintig minuten lang van probeerde te overtuigen dat hij inderdaad meewilde waardoor ze hun vlucht misten.
De gate waar ze nu zitten, is leeg, alsof ze de laatsten zijn op een feestje waar ze allebei niet naar toe wilden.
5.
‘Ben je bang dat we ze niet gaan vinden? De dieren op je lijstje?’ vraagt hij als ze eenmaal opnieuw in de lucht zitten. Ze zijn moe.
‘Nee,’ zegt ze. ‘Ik ben bang dat er teveel mensen zullen zijn. Op al die plekken. En dat ik ze allemaal stom ga vinden. De mensen bedoel ik. En dat ik dan moet toegeven dat ik net zo ben zoals zij. Zoals rest van de mensheid, die alleen een staakt het-vuren kan houden als alles allang kapot is, die alles alleen wil beschermen als het te laat is.’
Ze krijgen een warm handdoekje van de stewardess. Even is het stil.
‘Bijna alle dieren vallen voor mensen in twee categorieën. Of ze zijn met uitsterven bedreigd, of ze zijn een plaag. Ik ben zo bang dat dat is hoe mensen zijn. Dat het altijd teveel of te weinig is. Pathologisch ontevreden. En dat die ontevredenheid ons zo gewelddadig maakt.’
Hij maakt een geluidje, iets tussen begrip en liefde, ruikt aan zijn handen. Hij denkt aan de Chinees waar hij als kind kwam en maakt dan haar handen schoon met zijn handdoekje.
6.
In Kenia staat de lucht bol van de warmte.
Zij probeert het adres te zoeken waar ze logeren, vindt op Google haar laatste zoekopdracht, ‘is extinction a bad thing’ en de eerste link is een artikel dat beschrijft hoe zoogdieren konden ontstaan doordat dinosaurussen uitstierven.
Ze is geërgerd. Niet door die artikelen, maar doordat ze nu toch bezig is met het zoeken naar een antwoord op de vraag waarom ze hier is. Waarom zij hier zijn.
Ze nemen de taxi naar het hotel. Als ze in bed liggen, leest hij een essay waarin iemand diersoorten beschrijft als een antropocentrische uitvinding en dus het uitsterven van dieren ook een antropocentrisch probleem.
‘Wat ben je aan het lezen?’ vraagt ze terwijl ze op het balkon van hun kamer haar teennagels aan het knippen is.
Hij leest het haar voor, laat sommige stukken eruit, terwijl hij weet dat ze het later opnieuw zal gaan lezen en dat ze er nog lang over door zal willen praten.
Ze liggen wakker onder het geluid van de ventilator en raken elkaar net niet aan.
‘Wil je ook nog planten zien?,’ vraagt hij.
7.
Onderweg naar het leefgebied van de laatste witte neushoorn leest zij een column op haar telefoon met de titel ‘do we miss the dodo?’ en hij kijkt een filmpje van National Geografic.
Meet the Heroes Who Protect the Last Northern White Rhinos in the World.
Hij herkent de muziek die wordt gebruikt van een filmpje dat hij zelf heeft gemaakt. Hij stopt de film om naar zijn eigen filmpje te zoeken.
Ze zijn op weg naar de plek waar Sudan is overleden. Hij heeft een dochter en een kleindochter die zitten in een opvangcentrum waar niemand bij mag. Beide zijn blijkbaar te zwak van gestel om kinderen te dragen. Als zij leest dat neushoorns een geboortegewicht van vijfenzestig kilo hebben, krijgt ze tranen in haar ogen.
8.
Voor de ingang van het park moeten ze wachten tot ze naar binnen mogen. Op het formulier om vergunningen te krijgen, moeten ze invullen tot welke clan ze behoren, maar dat moet je als westerling leeg laten, want ‘westerlingen hebben geen clan’, zegt de man die ze formulieren geeft.
In de controlepost is ook een winkeltje waar je sleutelhangers van Sudan kunt kopen. Mensen maken selfies met de sleutelhanger.
Zij kijkt ook het filmpje van de hero’s en moet dan huilen.
Hij geneert zich. Hij vergeet haar te troosten.
‘Je moet dit filmpje eens kijken,’ zegt ze. ‘Heel mooi.’
Hij kijkt het filmpje nog een keer.
9.
Ze vertelt dat ze het zo mooi vindt dat die mannen in dat filmpje een legerpak aanhebben. En met een emmertje modder naast hem zitten en op een keukenkrukje naast hem zitten en onder zijn buik wrijven, terwijl ze genoeg kogels bij zich dragen om een hele school toeristen te vermoorden. Dat ze naast elkaar in het gras liggen. Die neushoorn en die mannen. Dat ze niet Flipper bedoelt. Dat ze niet ontroerd is door de vriendschap tussen mensen en dieren, of misschien ook, maar dat die wezens, die mannen en die neushoorns zo rustig zijn. Dat ze zich voorstelt dat mensen hier ooit tussen liepen, zoals de zebra’s tussen de leeuwen. En dat we zijn weggegaan en nu met onze miezerige verrekijkers terugkomen om iets op te vangen van waar we vandaan komen.
Hij probeert haar te volgen, zoals hij vroeger vlinders probeerde te volgen. In stilte, met samengeknepen ogen.
‘Snap je?’ vraagt ze.
10.
Ze mogen naar binnen. Hun gids brengt ze naar de plek waar Sudan is doodgegaan. Ze rijden ongeveer een uur door een uitgestrekte zee van gras. Er is niks te zien. Ook geen toeristen. De gids zegt dat er in de verte olifanten staan, maar dat zij dat waarschijnlijk niet kunnen zien.
Ze vraagt of meer mensen deze plek willen zien en de gids knikt.
‘It’s like pilgrimage.’
Zij lijkt teleurgesteld. Het is even stil. De gids gaat plassen en zegt dan dat het juist mooi is. Dat we naar plekken gaan waar iets niet meer is.
‘You also like Sudan?,’ vraagt de gids aan de hem.
Zij zegt dat hij alleen voor haar mee is.
‘Also good,’ zegt de gids.
In de deuropening van de auto eten ze een broodje. Hij zegt dat hij er nog even over heeft nagedacht en dat het echt mooier is dat Sudan er niet meer is. Hij haast zich dan om te zeggen dat hij het niet helemaal zo bedoelt. Dat een pelgrimstocht misschien wel het mooiste is wat je kunt doen voor Sudan. Zij vertaalt het voor de gids en hij knikt.
‘I agree.’ Hij glimlacht. Zij glimlacht om zijn glimlach.
11.
Hij vraagt of ze ook giraffen willen zien. De gids legt dat in elke tekenfilm wel een giraffe zit en dat mensen daardoor denken dat er heel veel giraffen zijn, maar ook die zijn aan het verdwijnen. Zij knikt, en hij neemt foto’s van de gids die om zich heen aan het kijken is om te weten waar ze heen moeten.
‘Ik ben bang dat ik minder zal zijn als er geen giraffen meer zijn,’ zegt hij en glimlacht voor de foto.
‘Minder?’ vraagt zij.
‘Ja,’ zegt hij. ‘Minder.’
‘Als de giraffe er niet meer is, sterft er een stuk van mij af. De ruimte tussen mij en de giraffe sterft af. En als die ruimte afsterft, die tussenruimte, dan word ik groter. Dan ga ik meer plek innemen. En hoe meer plek ik inneem des te meer dieren plaats moeten maken. Dus het versterkt elkaar. Dat is – ’
Hij zoekt naar woorden.
‘Niet goed?’ vraagt zij.
‘Niet goed,’ zegt hij.
12
‘Sudan is miljoenen jaren oud. Althans, Sudan was in de veertig, maar hij was hier voordat wij hier waren. Zijn voorouders. Je kunt alleen maar weten hoe groot je mag worden, tussen die dieren. Toen Sudan dood op zijn zijkant lag, lag daar niet alleen een neushoorn. Miljoenen jaren lagen daar op hun zijkant. Je kunt de hoeveelheid tijd die aan ons vooraf is gegaan alleen maar begrijpen door naar bijvoorbeeld Sudan te kijken. De toegang tot die tijd verdwijnt met hem.’
De gids wil de foto graag zien en vindt dat hij er heel goed op staat.
De zon gaat onder. De twee mannen gaan voorin zitten, zij achterin en ze rijden terug. De gids vraagt hem of hij een clan heeft. Hij legt uit dat het niet helemaal zo werkt. Dat zij, en hij wijst dan naar haar, zijn clan is. Of daar het meeste in de buurt komt.
Zij zit achterin de auto, volgt het gesprek niet. Ze denkt aan het woord ‘draagtijd’. Dat het een mooi woord is. Dat een neushoorn dus niet alleen anderhalf jaar nieuw leven draagt, maar ook heel veel tijd. En dat vijfenzestig kilo dragen waarschijnlijk het zwaarste is wat ze moeten dragen, los van de tweeduizend kilo die ze zelf al wegen, en dat ze die vijfenzestig kilo dragen zonder te weten wie ze dragen. Ze vraagt zich af hoeveel zij zou willen dragen, zonder te weten wat het is. Ze vraagt zich af of ze dat al doet.
Ze wil haar boekje pakken om dit op te schrijven, ziet dan de lijst in haar tas zitten. De bucketlist van diersoorten waar ze pleisters bij had geplakt.
Ze vraagt zich af of bij de familie van de gids ook zo’n lijst hangt. Waarschijnlijk niet, denkt ze. Vermoedelijk is in de woonkamer van de gids een lijst met bijna uitgestorven diersoorten geen bucketlist maar een gebed.
Ze schrijft het niet op. Glimlacht alleen maar en valt even in slaap.