1. VERTREK
Bachmoet, 31 december 2022. Oleksandra lijkt op zo’n achtergrondpersonage uit een overbevolkt schilderij dat je om een of andere reden meer bijblijft dan de figuren op het voorplan. Terwijl we voor haar huis staan niet ver van het half afgebrande stadscentrum, laat ze me haar paspoort en een medaille voor haar vrijwilligersinspanningen zien. Dit zijn de twee dingen die de 86-jarige vrouw steevast meeneemt telkens wanneer ze haar huis verlaat terwijl er geschoten wordt.
Negen jaar geleden was Bachmoet een van de brandpunten van de strijd tegen de separatisten, die hun vijandelijke vlag al in de stad hadden uitgehangen. Met behulp van een Russische tank hadden ze destijds geprobeerd om de Oekraïense legerbasis in te nemen en hadden ze de presidentsverkiezingen1 in de stad verhinderd. Oleksandra ging toen dagelijks de straat op in het stadscentrum om in haar eentje een paar uur te staan demonstreren.
Op een dag kwam er een vrouw op haar af gestapt en spuwde naar haar. Het was een lerares uit een plaatselijke school. Sommige stadsbewoners bedreigden Oleksandra, later vielen ze haar ook fysiek aan, maar toch bleef ze weer de straat op gaan.
Oleksandra had een portret van Dmytro Tsjernjavsky (die in Chromove geboren was, een voorstad van Bachmoet) geborduurd. Op 13 maart 2014, toen de Euromajdan gebeurtenissen plaats maakten voor de Russisch-Oekraïense oorlog, was deze jongeman door pro-Russische militanten doodgestoken tijdens de demonstratie voor Oekraïense eenheid in Donetsk. Hij was in feite het eerste slachtoffer van deze oorlog. Oleksandra kreeg steun van stadsgenoten met pro-Oekraïense sympathieën, die bijvoorbeeld protestborden voor haar maakten, maar zelf durfden ze niet naast haar te gaan staan. En toen de vrouw op een dag zulke stevige klappen kreeg dat ze
letselschade moest laten vaststellen, kreeg ze zelfs politiebewaking. Tijdens de afgelopen jaarwisseling was ik met fotograaf Danylo Pavlov in Bachmoet geweest. Op een van de foto’s uit onze nieuwjaarsreportage op de website Reporters herkende een lezeres, die nu in Canada woont, haar moeder – dat was Oleksandra. Ze mailde naar de redactie en vroeg me vervolgens om, mocht ik nog eens in Bachmoet zijn, te proberen haar daar weg te halen. Oleksandra bleek ook nog een zoon in Kyiv te hebben, die een pak minder illusies koesterde dat de dame zou willen vertrekken. Hij was zelf geëvacueerd, maar zijn moeder weigerde ten stelligste om haar huis achter te laten. Ze beschouwde zich als de Oekraïense ziel van haar thuisstad – de eerste stad in de regio Donetsk overigens waar na de Februarirevolutie van 1917 de geel-blauwe vlag werd gehesen.
Ik zoek de zoon van Oleksandra op in zijn Kyivse appartement, en hij laat me foto’s zien van andere geborduurde creaties van de hand van zijn moeder: rituele handdoeken, portretten. De man ziet er broos uit – het blijkt dat hij lijdt aan kanker in een vergevorderd stadium. Zelf verliet hij de stad in juni 2022 met de motorfiets. Bij Pavlohrad, zo’n 200 kilometer verder, kwam hij ten val en brak daarbij enkele ribben, maar uiteindelijk wist hij de hoofdstad te bereiken. Hij verbiedt het mij om zijn ziekte als argument aan te wenden om Oleksandra te overhalen om uit de stad te vertrekken. Hij vreest namelijk voor haar zwakke hart. De man geeft een tas met geneesmiddelen mee voor zijn moeder en vraagt me nog eventjes te wachten. Hij gaat aan tafel zitten, neemt pen en papier en schrijft een brief voor haar.
… Wanneer de naam van een door oorlog geteisterde stad maandenlang het wereldwijde nieuws domineert, dan is het erg waarschijnlijk dat deze stad een plek in de geschiedenisboeken zal krijgen, zoals dat bijvoorbeeld ook het geval was met Stalingrad, Dresden, Guernica,… Dit is een uiteenlopend rijtje, maar de link tussen deze steden kan slechts voorlopig nog enigszins bij de oren getrokken lijken, bij gebrek aan een langdurig perspectief. Afhankelijk van de bron loopt het aantal doden en gewonden in Bachmoet sinds het begin van de gevechten al in de tien- of zelfs honderdduizenden.
Nu ik me weer opmaak om deze stad te bezoeken lees ik een nieuwsbericht met de volgende kop: ‘Zullen Russische troepen Bachmoet vandaag al innemen?’, en kan alleen maar hopen dat de experten er weer eens naast zitten.
Wat in het verschiet ligt, is het verhaal van de luchtafweerschutter, die zojuist een Russische straaljager heeft neergehaald; van de vader en zijn zonen die zij aan zij strijden; van de Wagner-huurling die van Nabokov houdt. Een reis naar een oord waar honden mensen eten, waar angst en afgestomptheid je compleet overmeesteren, maar waar je ook versteld blijft staan van alle moed, onverzettelijkheid en zelfs liefde.
Waar je verrast wordt door de buitengewone scherpte van je waarnemingen, net of je door een nieuwe bril kijkt. Door zo dicht op de feiten te zitten roept deze scherpe focus dan de volgende vraag op: is hier nog plaats voor grijstinten, buiten het zwart witdenken? Of expressiever gesteld: is het zoeken naar grijstinten niet een privilege van mensen die op dit eigenste ogenblik niet voor hun leven hoeven te vechten? Of
ook: wordt het zoeken naar grijstinten niet de plicht van hen, die dit alles overleven? Alles wat zich hier voor onze ogen afspeelt, doet denken aan een episch gedicht over dag en nacht, aan het sprookje over de waarheid en de leugen, aan dat kleurcontrast in het epigraaf van Vasyl Stoes2 – rood en zwart. Aan het ballet over de witte en de zwarte zwaan, waar ik verderop in dit verhaal nog aan herinnerd zal worden onderweg naar de plek waar een pantserhouwitser van het type Anjer opgesteld staat. Daarom kies ik ervoor om mijn ervaringen quasi-fotografisch vast te leggen, ze als het ware te fixeren in tekst. Al zal ik het werkwoord ‘fixeren’ hier ook wederkerend gaan aanwenden.
[…]
Onze reis begint in Kyiv. Onderweg raken we betrokken in een verkeersongeval, passeren Kamjanske, Dnipro, Pavlohrad,… Dan, kort voordat we de ‘rode’ conflictzone binnenrijden, krijg ik een berichtje van Oleksandra’s dochter uit Canada: ‘Mama is gewond, ze wordt nu overgebracht naar een ziekenhuis in Kostjantynivka. Scherfwond, aan haar rug geraakt.’
Voorlopig nog geen info over welk ziekenhuis het precies betreft, geen verdere details, alleen de hoop dat ik de brief die haar zoon met bevende hand voor haar heeft geschreven niet zal hoeven teruggeven.
2. DIEREN
Langs de weg liggen er overal dode dieren. En niet alleen huisdieren, die het nog steeds niet gewend zijn dat er op deze wegen geen snelheidsbeperkingen meer gelden. Zo zien we op een bepaald moment een open gespreide vleugel van een dode fazant die doet denken aan de icoon van Onze Lieve Vrouw van de Zeven Smarten, waarop Maria met zeven zwaarden is afgebeeld. En verderop, bij een betonblok ligt een overreden vos, waar een kraai hupsend aan pikt. Een hoopje rode ribben en een staart vol vastgekoekte modder en stof.
Ik begeef me naar een groepje antitankschutters op hun post nabij de snelweg tussen Bachmoet en Kostjantynivka. Om hen te bereiken moet ik me een weg banen door het kaal struikgewas, verhakkeld door zwaar geschut, en over lege munitiebuizen heen stappen. De soldaten, die al bijna een maand lang niet verder dan enkele tientallen meters van hun dugout zijn geweest, vertellen me dat ze hier de afgelopen paar dagen (uit bijgeloof zegt niemand hier ‘de laatste paar dagen’) bijzonder hevige artilleriebeschietingen te verduren hebben gekregen. De afgelopen twee nachten wordt er aan een stuk door met machinegeweren en mitrailleurs over en weer geschoten – de vijand zit dichtbij, heel dichtbij. ‘Een grondeekhoorn!’ – roept hun officier van dienst uit. Ik blijf met mijn blik lang tussen de takken zoeken, maar zie niets. Een van de soldaten die hier een stationair antitankwapen hanteert, is in het burgerleven dierenarts:
‘Er zitten hier joekels van muizen! Ze lopen niet eens weg. Zoiets hebben we bij ons in Ternopil niet. En wat interessant is: er wordt hier de hele nacht geschoten, maar zodra het schieten ophoudt, dan hoor je de fazanten roepen, de eenden, de uilen. Best gek, want ik had gedacht dat die allemaal op de vlucht zouden slaan… Er zijn hier ook van die grote vijvers. Daar bijvoorbeeld, 50 meter bij ons vandaan.’
‘Zit er ook vis?’
‘Ik ben nog niet zo ver geweest. De vijver ligt pal in hun vuurlijn.’
Ik vraag of er nog andere dieren zijn.
‘Er heeft hier een paar dagen een haas gezeten. Hier aan de rand van het veld staan er zonnebloemen die niet geoogst zijn, misschien kwam hij daar pitjes zoeken. Maar de afgelopen paar dagen laat dat beest zich niet meer zien – misschien is hij afgeschoten, of is hij verder getrokken. Maar ondertussen komen er muizen op het dak van de dugout zitten – kennelijk komen ze op de warmte af.’
Naast de dugout staat er een kookpot met borsjtsj. Een van de soldaten merkt wat mijn aandacht trekt en wijst ernaar:
‘Ik kwam deze ochtend buiten en zag daar een grondeekhoorn bij die kookpot. Ik porde hem met een stok, maar hij wilde niet weg.’
‘Geeft niet,’ – werpt een andere soldaat hem toe, – ‘wanneer er slangen opduiken, dan gaat hij wel weg.’
… We scheuren over de weg – die ligt immers in de vuurlinie. De struiken en greppels langs de weg liggen bezaaid met afgebrande auto’s, die aan afgeschoten bizons doen denken. Verderop zien we een soort graansilo met een krater ernaast, wellicht het werk van een S-300 raket. Langs de kant van de weg staat een fazant die onze auto volkomen negeert. We rijden voorbij, ik kijk achterom: nee, het beest blijft gewoon staan en staart naar de silo, alsof hij nog steeds in shock is door de inslag.
‘Er zitten hier hazen en reeën,’ – vertelt een soldaat, verrast omdat hij geen vragen krijgt over wapens of over de vijand. – ‘Everzwijnen heb ik ook nog gezien. Op mijn gevechtspositie liep er eens een haas pal op de loop van mijn machinegeweer af – om even hallo te zeggen. Ze hebben geen angst, ze zijn het inmiddels gewend. We hebben hier ook katten met shellshock, die horen niets meer. Als je zo’n beest vanachter benadert en ertegen schreeuwt, kijkt het niet eens om. Daar in dat huis aan de overkant woont zo’n kat met shellshock.’
Maar wij begeven ons naar een ander huis, om in de nabijheid van de militairen te overnachten. In een doos zien we er een rosse kater zitten.
‘Kijk er best niet naar,’ – roept een soldaat me toe.
Zijn woorden komen te laat aan. Het haveloze, uitgemergelde beest heeft geen ogen meer en zit helemaal te rillen.
In een andere doos zit een kitten en een raszuivere vouwoorkat. ‘Ze had er nog twee,’ – vertelt de soldaat, – ‘maar die zijn doodgegaan. Toen hebben we ze in de stookkachel gegooid.’
Ik rol mijn slaapzak uit, luister naar het geknisper van het vuur. Voor het slapengaan gooi ik nog wat brandhout in de kachel en loop even naar buiten. Voor de deur ligt de rosse kater, morsdood.
’s Ochtends worden we wakker bij het geroekoe van tortels. De zon komt nog maar net op, maar de vogels zitten al op een kabel, een van de weinige die nog heel zijn, al staat er al maanden geen stroom op, en roekoeën naar elkaar. In de verte loopt er een roedel van een dozijn honden voorbij, voor een deel trendy rassen. Ik weet nog dat er met Nieuwjaar in Bachmoet, terwijl we met Oleksandra stonden te praten en er wat verderop enkele vrijwilligers voedsel aan het uitladen waren, een paar honden naar ons toe kwamen en zich lieten aanhalen – doodnormale honden, je kon ze gewoon aaien.
Even later zullen de artsen in het veldhospitaal op een paar kilometer van het slagveld het over een recent geval hebben: een soldaat die met hondenbeten naar hen werd gebracht. Uit het gesprek zal blijken dat dit soort gevallen nu om de haverklap voorkomt. De artsen zullen ons foto’s van afgrijselijke rijtwonden laten zien. Thuisloze en achtergelaten honden drommen in heuse meutes samen en vormen zo een reëel gevaar voor de mens. Een militair laat een viraal filmpje zien, waarin een kat aan een lijk vreet. Een ander toont een foto van een vos die aan menselijke resten knaagt.
Daarna rijden we weer verder over een landweg tussen Kostjantynivka en Tsjasiv Jar, met uitgestrekte meren aan weerszijden. ‘A swan!’ – roept de journaliste van CNN naast me uit.
‘Net Het Zwanenmeer!’ – zegt ze in het Engels.
‘Straks neemt Het Zwanenmeer in Moskou alle zenders weer over’3, – antwoord ik. Beleefd vraagt ze niet verder door naar wat ik daarmee wil zeggen.
16. KINDEREN
Wat doen die kleintjes hier? Dat is de vraag die de soldaten, artsen en geestelijken bij het leger zich stellen wanneer ik hen vraag naar wat de grootste indruk op hen maakt in Bachmoet.
Kinderen lopen door de straten van Bachmoet aan de hand van hun moeders, ze houden zich schuil in de hoeken van de kelders en zeggen dat hun ouders ‘daar ergens’ zijn, ze staan met een stok tegen een bankje te slaan, kijken om in de richting van hun huis, wikkelen een chocoladereep open, verbergen zich voor de blikken van buitenstaanders.
Enkele dagen geleden kwam er een wet uit over de gedwongen evacuatie van kinderen uit het oorlogsgebied. Voorlopig blijft het onduidelijk hoe dit in zijn werk gaat. Bijzonder moeizaam, naar men zegt.
Een vrouw struint met een kinderwagen door de straten van Kostjantynivka en vertelt aan de telefoon: ‘Misschien is het wel tijd om te vertrekken, maar ik zie er zo tegen op’. Een paar dagen later zal er exact op de plek waar ze stond te praten een projectiel inslaan. Flarden uit een gesprek tussen enkele reddingswerkers: de situatie in Tsjasiv Jar is nu is zoals Bachmoet in de winter was geweest, en Kostjantynivka is het Bachmoet van vorige zomer. Door de constante beschietingen ligt de infrastructuur er steeds slechter bij en blijft er steeds minder van heel. Bachmoet krijgt hoe langer hoe meer een post-apocalyptische aanblik.
…Overal zijn er checkpoints. Je hebt er waar alles grondig wordt doorgelicht, op andere plekken mag je dan weer snel doorrijden. Je hebt er ook waar gisteren nog grondig geïnspecteerd werd, maar waar vandaag niemand meer staat. We stoppen voor een rij betonnen versperringen en een hoop ijzeren anti-tankegels waar twee jongens op zitten. Vlakbij zien we een oude Sovjetauto in een diepe krater. We stoppen: wat is er gebeurd?
Het lijkt alsof iemand die witte auto heeft opgepakt en op de bodem van die krater heeft neergezet, net of het een speelgoedautootje betrof. Er zitten geen wielen meer aan, de kofferbak staat open. Een man met een pet op heeft zijn fiets boven geparkeerd en is bezig met een of ander onderdeel uit de wagen los te peuteren.
De twee jongens – Illja en Bohdan, beiden twaalf jaar – kijken van bovenaf vol belangstelling toe.
‘Wat ligt daar op de carrosserie?’ – roep ik de jongens toe.
‘Een pak koekjes. Er waren hier een paar IT-types gestopt, we hebben het van hen gekregen.’
Een van de jongens draagt een kaki broek, de andere heeft een heuptasje met het opschrift Oekraïense Strijdkrachten. Ze pochen dat er onlangs ook militairen waren gestopt die hun tweehonderd hryvnja gaven (zo’n 5 euro).
Illja en Bohdan wonen hier vlakbij. Ze wijzen in de verte:
‘Daar zo, bij die tweede paal, daar hebben we een staartstuk van een granaat gevonden. Zo groot!’ – ze tonen dat het iets van een halve meter moet zijn geweest. ‘Zijn jullie niet bang dat de Russen zullen doorbreken?’
‘Geen schijn van kans.’
18. DE DUIVEL
Oleksandra voelt zich misselijk, en Danylo laat ons in Pavlohrad aan een tankstation achter om in z’n eentje pillen te gaan halen in het stadscentrum.
In de ochtend van 31 december hielden we hier ook al halt, ook toen aten we foto’s aan het nemen met de ‘Sterkste Man van de Wereld’ – Vasyl Virastjoek4. Later zouden enkele inwoners van Bachmoet ons vertellen over hun ontmoeting met hem. Oleksandra heeft nergens zin in, ze zit roerloos aan het tafeltje. Waar denkt ze aan? Voor mij aan de kassa staan twee militairen.
‘Wat willen jullie op je hotdogs?’
‘Maakt niet uit. We hebben er al een hele maand geen gegeten.’
Beide mannen heten Andri. De ene komt uit de Boekovina, de andere uit Charkiv. De een spreekt een West-Oekraïens dialect, het taalgebruik van de andere is doorspekt met Russische woorden. Beiden zijn gewond. De eerste aan allebei zijn heupen, de tweede aan zijn arm. Ze zijn net terug uit Bachmoet.
Op de vraag hoe het nu in Bachmoet is gesteld, antwoordt Andri uit Charkiv met een zinswending die de woorden ‘ellende’ en ‘duivel’ bevatten. Of was het toch iets anders? Een vaste uitdrukking die ik niet ken misschien? Hij herhaalt het tweemaal, maar ik kan het nog steeds niet duidelijk horen. De handen, stemmen en adamsappels van de twee mannen beven. Ze vallen elkaar in de rede om vervolgens synchroon dicht te klappen, en blijven dan een tijdlang zwijgen. Je kunt zoiets echt aflezen van iemands gezicht: zelfs als diegene niets zegt, is het toch duidelijk – deze persoon heeft de oorlog van dichtbij meegemaakt en zijn meester met eigen ogen aanschouwd. Dat laat onmiskenbare sporen na.
‘Momenteel is de stad bijna helemaal omsingeld. Twaalfduizend mensen zijn in de tang genomen.’
De ene Andri zat in Bachmoet in de industriezone, de andere in een buitenwijk. ‘Je gaat met z’n zessen naar de voorste linie. Tegenover jou staan er wel dertig, vijftig van die klootzakken. Wat kunnen zes mensen beginnen tegen dertig man? Die ook nog een pantserinfanterievoertuig hebben.’
Dan blijven ze weer lang zwijgen, net of ze dat zo afgesproken hebben. Waarna ze naar lucht beginnen te happen, alsof ze in ademnood zijn:
‘Mogen we even over onze strijdmakker vertellen? Over Viking, een topkerel, maar echt, hé…’
Ze praten door elkaar heen.
‘Hij is omgekomen. Een week geleden. We willen dat zijn naasten het weten: we vergeten hem niet, hij ligt ons erg na aan het hart. Viking was een geschikte bevelhebber. De jongens nemen hem niets kwalijk. Hij heeft iedereen daar weg weten te krijgen, zo goed en zo kwaad als het ging! We willen dat zijn familie weet dat hij niet voor niets is gestorven!’
De beide Andri’s moeten nog heviger beven, ze lopen rood aan. Plots blijven ze helemaal roerloos staan, gespannen, net een te ver doorgedraaid knelverband, dat op het punt staat om ofwel het bot te verbrijzelen, of om zelf te knappen. Maar dan verschijnen er nog twee van hun vrienden, die hen naar hun auto terugroepen. De mannen komen weer een beetje tot bedaren.
De kerels vragen nog wanneer ik deze tekst zal publiceren. Ik antwoord: in mei, misschien. En voordat hij zich omdraait om zich naar de auto met de andere soldaten te begeven, zegt een van de Andri’s ten afscheid:
‘Ik denk niet dat ik er in mei nog zal zijn.’
De andere Andri zwijgt.
19. FIXATIE
[…] Bachmoet is een woord met veel weerklank geworden. Het bloed ligt hier niet alleen op elke stoeptegel, de projectielscherven zitten niet alleen in elke muur – dat bloed en die scherven veranderen voor onze ogen in de brandstof van de geschiedenis. Bachmoet verandert in dat kantelpunt waar enkelingen en hele gemeenschappen naar zullen blijven terugkeren – om in afschuw stil te staan. En daar valt weinig aan te doen, behalve door het kwaad zo snel mogelijk te stoppen om zo nieuwe folterpartijen, ontvoeringen van kinderen, verkrachtingen en onherroepelijke catastrofes te voorkomen.
Ik wil deze tekst afsluiten met een kort gesprek dat plaatsvond in een dugout ergens in de buurt van Bachmoet. Een negentienjarige soldaat die zit te wachten op het bevel om naar de verdedigingslinies te vertrekken krijgt de vraag:
‘Waar denk je aan op dit moment?’
Zijn antwoord:
‘Dat ik niet in dit moment wil zijn.’